RESTAURATIE VAN DE BEIAARD VAN NIJKERK  Terug

De Van den Gheyn-beiaard van Nijkerk wordt door velen tot de beste in den lande gerekend. Dat gold tot voor kort alleen voor de klokken want de staat waarin de klokkenstoel en het automatisch speelwerk verkeerden, waren in 1998 van dien aard dat er serieus over een grondige restauratie nagedacht moest gaan worden. Zou het een herstel van de in 1960 gecreëerde opstelling worden of behoorde de reconstructie van de oorspronkelijke opzet tot de mogelijkheden? Toen in 1999 tot het laatste besloten werd volgde archiefonderzoek teneinde een duidelijk beeld te krijgen van de besluitvorming in de jaren 1774-1779. Zonder een degelijke historische onderbouwing zou deze ingrijpende reconstructie onmogelijk geweest zijn. Hier volgt het relaas van vijf jaar onderzoek, overleg, onderhandeling en constructie.


Arie Abbenes ____________________________________________________________
Toen de ambtsjonkers onder voorzitterschap van Philip Hendrik van Goltstein in 1774 het startsein gaven om de Nijkerkse toren te voorzien van een eigentijdse bekroning, ten behoeve van een klokkenspel, hebben zij het gewicht van deze beslissing waarschijnlijk niet kunnen beseffen. Het bouwen van een nieuwe toren was in de tweede helft van de achttiende eeuw een grote uitzondering geworden en geen enkele Noord-Nederlandse klokkengieter was nog in staat om een acceptabele beiaard te vervaardigen.

Volgens de historicus Thomas von der Dunk is de jonge timmerman/architect Hendrik Gerrit van Raan de vermoedelijke ontwerper van de Nijkerkse toren. Anderen menen dat de projectleider en vertrouwenspersoon van de jonkers, Jan Bolten uit Amsterdam, de eer toe komt. Hoe het ook zij, men liet zich, bij gebrek aan recente voorbeelden, inspireren door de Amsterdamse torens van Hendrick de Keyser; zo kan men hier duidelijk elementen van de Munttoren en de Montelbaanstoren herkennen. Twee jaar lang werkte Van Raan, die tevens de functie van uitvoerder bekleedde, met 60 tot 100 man aan de toren totdat het werk in het najaar 1776 voltooid was. De ambtsjonkers waren zeer tevreden over Van Raan, omdat hij bij de leiding, "seer veel bequaamheid, vigilantie en voorsorgen so ten besten van het werk, als ten voordeelen van syn principaal had doen blyken."

Het gedrukte "Bestek en Conditien" uit 1774, waarop de inschrijvers hun prijs konden bepalen, rept uiteraard duidelijk van het voornemen tot de plaatsing van een carillon. Wanneer de beschrijving van de open achtkant aan de orde is, schrijft de auteur Jan Bolten: "en welke 8 openinge zulle moete diene voor het hangen van het klokkespel". Het lag kennelijk in de bedoeling om de beiaard op de "Amsterdamse", zeventiende-eeuwse wijze in de poorten van de lantaarn op te hangen. De verbinding tussen toets en klepel was dan ongetwijfeld het broeksysteem geweest.


Klokken


Jan Bolten adviseerde de Nijkerkse Jonkers reeds bij aanvang van de onderneming om de opdracht tot het gieten van een beiaard te geven aan Andreas van den Gheyn uit Leuven, dit op grond van zijn mooie resultaten in Vlissingen en Goes. In het Nijkerkse bleek evenwel een voorkeur te bestaan voor de luidklokkengieter Alexius Petit uit Someren. In zijn aanbeveling beweerde hij zelfs dat de beiaard van Goes door hem tot volle tevredenheid was geleverd. Dit lokte protesten uit van Van den Gheyn, die de mislukte Goese onderneming van Petit zou corrigeren en afmaken. De droeve Nijkerkse geschiedenis is genoegzaam bekend: Alexius Petit en zijn onderaannemer de smid Huybertus Simons uit Nijmegen blijken niet in staat te zijn om het werk tot een goed einde te brengen.
Van den Gheyn krijgt de opdracht om, uitgaande van de wanproducten van Petit, een goede beiaard te maken. Slechts de drie grootste klokken kunnen door hem min of meer gestemd worden, tot verdriet van menig beiaardier en luisteraar, tot op de huidige dag, de rest dient tot klokspijs. Tijdens de hergieting van de Petit-klokken laat Van den Gheyn zich duidelijk uit over de kwaliteit van die klokken: "…welks matirie vol schuijm en vuijligheyt van binnen was, waer door ick dobbel locagie heb gehad tot mijn groote schade."

Van den Gheyn komt in de correspondentie over als iemand die zeker is van zijn zaak, hetgeen later door de keurmeesters bevestigd wordt. Het klankrijke resultaat waar we nog steeds van kunnen genieten is uitsluitend aan hem te danken.


Inrichting


De andere hoofdrolspeler in het Nijkerkse beiaarddrama is Georgh Willem Fisscher uit Hasselt bij Zwolle. Ook hij stond voor de ondankbare taak om het afgekeurde werk van een collega over te nemen. Op 25 juni 1777 laat het Nijkerkse bestuur aan de zaakwaarnemer van Simons, de smid van Petit, weten dat Fisscher, "woonende te Hasselt, en bekent voor een kundig meester" het hele werk heeft afgekeurd.
Over de lotgevallen van Alexius Petit - hij failleerde in 1778 als gevolg van de Nijkerkse onderneming - en over het succes van Van den Gheyn zijn wij goed ingelicht; anders ligt dat voor Fisscher.
De kennis omtrent zijn aandeel in de totstandkoming van de beiaard was voor het ontwerpen van een restauratieplan van grote betekenis, omdat de reconstructie van de opstelling en inrichting van 1777 al spoedig als wenselijk werd ervaren. Fisscher gaat te werk volgens een contract, door hemzelf opgesteld op 10 september 1777; samen met de overige correspondentie wordt een duidelijk beeld geschetst van zijn beiaardinrichting.
Fisscher keurt, zoals reeds vermeld, het werk van Simons af. Simons beklaagt zich in een brief aan de jonkers dat Petit hem slechte materialen bezorgd heeft. Hij benadrukt dat de trommel samengesteld is uit gegoten koperen staven. Van den Gheyn zou zelfs zijn bewondering uitgesproken hebben over deze constructie. Aan de huidige trommel zien we een dergelijke constructie van aaneengeklonken koperen staven; de trommel is dus naar alle waarschijnlijkheid door Simons gemaakt.
De volgende zinsneden uit Simons' eerder aangehaalde brief zijn tekenend voor de slechte situatie in 1777: "Voorts weet Uwed ook wel, hoe dat Petit zig altoos van den beginne af met groote grondige leugens heeft opgehouden." "De maand Maart 1777 heeft hij den organist Pluijmer (Bleumer) op een godlosen wijs meenen om te koopen voor een somma gelds."

Niet alleen moet er een trommel met uur- en slagwerk geleverd worden, ook de klokken moeten door Fisscher in de toren gehangen worden en bovendien moet het geheel speelklaar opgeleverd worden.
Enkele citaten uit Fisscher's bestek met betrekking tot de inrichting: "Op de gem: ton sullen moeten gebracht worden ses en taggentig klavieren, waaraan de scheeren, daar het spel door gangbaar word, moeten worden vastgemaakt. In de solder onder de kamer van de klokkenist sel den aannemer moeten maken, een ijsere rooster door welke de draaden der scheringe sullen heen loopen, welke scheringe op het plat moeten gedakt zijn met loode kokers en kopere dompers."
Het belang van dit citaat is gelegen in het feit dat met het woord scheeren of scheringe, duidelijk een verticale draad bedoeld is. Sommige beiaardhistorici huldigen nog steeds de mening dat een schering staat voor een z.g. broekstelsel.
"het hand en voetklavier off pedaal, de tuijmelaars, scheringen en wat iets meerder is, en tot het klokkenspel enigsints behorende als mede de ijsere gewichten (…) sal alles tot genoegen door den aannemer moeten geleverd worden." Vanwege het veelvuldig voorkomen van het woord 'tuijmelaar', kunnen wij er van uitgaan dat het tuimelaarsysteem destijds toegepast is.
Fisscher werkte samen met de Amsterdamse smid Gerard ten Holder. Zijn adressering omschreef hij als volgt: "mijn addres is het 3de huijs van de palmstraat op de baangracht boven een speulhuijs."
De belangrijke brief van Ten Holder aan de ambtsjonkers (14 mei 1778) geeft ons een goed inzicht in de oorspronkelijke opstelling van de klokken in de lantaarn. Zonder omhaal van woorden waarschuwt Ten Holder de jonkers voor Fisscher. Hij zou onbetrouwbaar zijn en zich niet aan de afspraken houden. Afgezien van de zakelijke conflicten trekt hij de kwaliteit van 's mans werk in twijfel: "… de 2 onderste raaden van 38 duijm die ik gesmet hebbe kunnen volstaan maar de onnosele koopere raaden waaren beter op een heerschops buijtenplaats dan voor soo een swaar toorn speelwerk als heij angeleyt heeft." En wat te denken van de volgende onoprechte opmerking: "De Edele Heeren believen niet te begrijpen dat ik dese brief afgesonden heb om fisser te afgronteren of hem te onderdrukken in zijn kostwinning."
Gerard ten Holder komt bepaald onsympathiek over wanneer wij er tenminste van uitgaan dat Fisscher inderdaad een kundig meester was; toch heeft hij in zijn gepeperde brief aan de ambtsjonkers ons een belangrijke aanwijzing nagelaten met betrekking tot de opstelling van de klokken: "… binnen de beugels van de speulklokken daar de balken in leggen gemaakt om tegen de steylen van de lantaarn gebruijkt te worden het welke eerst goet was maar door seijn verkeert insigt en opsigt heeft men de beugels laaten stukken in lassen van seijn out slegt luijks eijser."

De opstelling van de klokken op rijen in de lantaarn is dus zonder twijfel de oorspronkelijke situatie. Eén stel beugels was nog aanwezig en de sporen van de overige beugels zijn nog duidelijk waar te nemen aan de binnenzijden van de noordelijke en zuidelijke stijlen.


Klavier


Het oude Nijkerkse klavier was één der fraaiste exemplaren uit de Lage Landen. Zijn de meeste klavieren sober en functioneel uitgevoerd, in Nijkerk zag men een klavier voorzien van geprofileerde lijsten en gedraaide potten op de vier hoeken. Aan de zichtbare kanten van de hoekstijlen waren bladreliëfs en verdiepte cassetten aangebracht.
Fisscher verzoekt in een memorie uit 1779 de ambtsregering om een extra bedrag aan hem over te maken onder meer voor het vervaardigen van het beiaardklavier: "te kennen gevende: Hoe hy al verder had konnen bestaan met een clavier te maken, soals aan de speelwerken tot Amsterdam bevonden wierden, hetwelk hem niet meerder dan f 250 soude gekost hebben, daar het clavier aan dit werk wel f 1500 kosten, waardoor het werk nu ook so net soude speelen als geen andere deden." Twee Amsterdamse klavieren die Fisscher gezien moet hebben zijn nog bewaard gebleven: die van de Zuider- en de Westertoren.
Nog steeds moet gezegd worden dat het Nijkerkse klavier, gemaakt volgens de Zuid-Nederlandse beginselen, superieur was aan de zeventiende-eeuwse klavieren in Amsterdam.
Het grootste verschil, afgezien van de afwerking en ornamentering, zat hem vooral in de aanleg en uitvoering van het pedaal. Hollandse klavieren waren voorzien van een orgelpedaal met het scharnierpunt onder de zetel, terwijl het klavier van Fisscher ontworpen was volgens het Zuid-Nederlands concept, waarbij het draaipunt van de pedalen achter in het klavier ligt.


Keuring


Uiteindelijk werd dit turbulente project met goed gevolg afgerond. De klokken werden gekeurd op 28 september 1777 door de beiaardiers Bruinsma (Nijmegen), Hogelaar (Doesburg), Hess (Gouda) en Bleumer (Nijkerk). De jonkers en Van den Gheyn konden tevreden zijn. "… dat wij in alle ruimte betuigen kunnen, ten uitersten voldaen te zijn over 's mans eerlijkheid in 't uitvoeren van deze zijnen arbeijd en konst, hebbende derhalven de minste bedenking om te betuigen dat dit gem; klokkenspel met regt onder één der fraaijste klokkenspellen van onze republiek gerekend mag worden."

Het mechanisch gedeelte werd onder meer door de uurwerkmakers Veller (Gouda) en Starre (Hoorn) op 12 november 1779 gekeurd. Ondanks de ongezouten kritiek van smid Ten Holder werd het een lovend rapport: "En bevonde tot des mans (Fisscher) lof en reputaatsie een werk te zijn dat in alles voldoet niet alleen aan de gemaakte contract, maar bovendien in netheijd, en werking uijtblinkt boven veele voorname werken in onse republiek."


Uitgangspunten voor de restauratie


De restauratie werd voorbereid door een inmiddels geformeerde "klankbordgroep". Naast de gemeente Nijkerk: de heer Gerrit van der Zee, sectie monumenten en stadsbeiaardier Freek Bakker, was de Nijkerkse Klokkenspelvereniging vertegenwoordigd door Jan Bijvank en Peter Polhuijs.
Zij formuleerden bij aanvang direct de volgende uitgangspunten.

1. De klokken worden niet schoongemaakt noch bijgestemd.
Deze stellingname werd door niemand aangevochten. De Van den Gheyn-klokken hadden reeds in 1961 een lichte stemmingscorrectie ondergaan. Sindsdien hebben zij niet merkbaar te lijden gehad van de gangbare klokkencorrosie.

2. Alle latere toevoegingen blijven
gehandhaafd. Het ging hier om het vierde octaaf dat in 1960/61 toegevoegd was, de twee basklokken uit 1986 en 1995 en de zogenaamde "Schuelerklokjes" uit 1999.

Hierover bestond aanvankelijk geen eenstemmigheid. De vrees bestond dat met behoud van de nieuwe klokken een reconstructie onmogelijk zou zijn. De ruimte in de lantaarn is immers beperkt en de oude doorvoersleuf voor de draden van het handspel was slechts berekend op een omvang van drie octaven - 37 klokken. Toen bleek dat de Van den Gheyn-klokken op hun oude plaats konden terugkeren en dat de nieuwe klokken van het vierde octaaf een aparte plaats in de lantaarn konden krijgen, stond niets meer in de weg om de latere toevoegingen te handhaven. De Rijksdienst voor de Monumentenzorg, waarmee gedurende het gehele traject intensief overleg werd gevoerd, eiste wel dat de draden van de oude klokken op de oorspronkelijke plaats door de zoldering gevoerd moesten worden. De verbindingen van de acht kleinste klokjes moesten als gevolg hiervan helaas via een tuimelasje lopen, omdat de korbelen niet doorboord mochten worden.

3. Instemming met een historiserende restauratie mits het standaard beiaardrepertoire maar speelbaar blijft.
Naarmate de studie naar het vroege beiaardrepertoire vordert, beseft men meer en meer dat het peil van het beiaardspel, en dus van de beiaardinrichting, in het verleden aanzienlijk geweest moet zijn.
Nijkerk neemt in de ontwikkeling van de beiaardinrichting een bijzondere plaats in omdat hier als één van de eerste beiaarden in Nederland, een Zuid-Nederlandse inrichting werd toegepast.
In het eerste bestek voor de torenbouw gaat men er nog van uit dat de klokken in de lantaarnpoorten opgehangen zullen worden. Dit idee wordt verlaten wellicht onder invloed van de Leuvenaar Andreas van den Gheyn, die het plan naar Zuid-Nederlandse trant heeft gewijzigd: alle klokken centraal opgesteld in chromatische orde. Helaas is een schriftelijke getuigenis van de verandering in het opstelplan tot nu toe niet gevonden; de bekende feiten laten evenwel geen andere conclusie toe. In plaats van het traditionele Hollandse klavier koos men vervolgens voor het duurdere Zuid-Nederlandse klavier.

Nadat de oorspronkelijke toepassing van tuimelaars vastgesteld was, stond niets meer een achttiende-eeuwse reconstructie in de weg.


Opstelling


Architect Henk Scholte uit Utrecht kreeg de opdracht om op grond van de vergaarde gegevens een schetsontwerp van de opstelling te maken. Hij rangschikte de historische klokken aan vijf houten balken, aangebracht op de plaatsen die op grond van bouwsporenonderzoek getraceerd konden worden. Voor de gehele Van den Gheyn-reeks was plaats aan de balken. De veronderstelling dat dit de oorspronkelijke opstelling moest zijn, werd hierdoor alleen maar bevestigd. Voor de nieuwe klokken werd een aparte balk voorzien, aan de klavierzijde van de lantaarn; zo kan men de oorspronkelijke reeks van de uitbreiding duidelijk onderscheiden.


Klavier


Nu kwam het moeilijkste werk: de reconstructie van het klavier dat in 1960, ondanks de adviezen van de heren Créman en Blaauw, vernietigd werd. Zij schreven al in 1956: "Wij geven Uw college in overweging het oude klavier, dat zeer zeker historische waarde heeft niet te doen vernietigen doch een waardige plaats in de toren of elders te geven."

Op basis van foto's en bouwsporen in de toren heeft Henk Scholte het oude klavier op papier gereconstrueerd. De maatvoering kon met het voor handen zijnde materiaal niet meer nagegaan worden omdat het klavier in 1919 al flinke ingrepen had ondergaan bij de toetsinsluiting. De ontbrekende gegevens werden daarom ontleend aan het oude klavier van de Van den Gheyn-beiaard van de St. Kwinten te Hasselt (B) uit 1752. Omdat de belangrijkste maten daar nauwelijks verschillen van de huidige standaardmaten, zijn deze laatste aangehouden voor het te reconstrueren beiaardklavier.


Hasselt 1752
Mechelen 18e eeuw
Europese standaard
Diepgang toets

57 mm
75/55 mm
55 mm
Afstand manuaal-pedaal

752 mm
695 mm
76 mm
 
Aan het vervaardigen van het klavier is grote zorg besteed. Het waren niet alleen de ornamenten en de constructiedetails die de aandacht opeisten. Wij stonden bovendien voor de taak om een vieroctaafs klavier te plaatsen op een plek waar slechts ruimte was voor een drieoctaafs klavier.
Met tussentuimelaars voor de kleinste klokjes, bijzondere scharnierpunten voor de manuaal- en pedaaltoetsen en aangepaste afvering van de pedaaltoetsen zijn alle problemen opgelost. Het meubelmakerswerk werd uitbesteed aan Jan Derikx uit Meyel.


Mechaniek handspel


De reconstructie van het oorspronkelijke tuimelaarsysteem stelde ons voor grote problemen, omdat Fisscher in zijn omschrijving daar erg onduidelijk over was. Zou het een systeem geweest zijn met gestrekte assen, zoals het nog steeds voorkomt in de oude beiaard van de Mechelse St. Romboutstoren, of bedoelde Fisscher gerichte tuimelaars? Scholte kwam tot de conclusie dat tuimelassen voor het handspel hier nooit toegepast kunnen zijn, omdat de assen en de lagers voor de twee bovenste klokkenbalken, vanwege de taps toelopende lantaarn, door de poorten naar buiten zouden steken. Fisscher moet dus gerichte tuimelaars bedoeld hebben. Ook hier bracht Hasselt uitkomst. In de Kwintenstoren werden oude gerichte tuimelaars aangetroffen die als voorbeeld konden dienen voor de Nijkerkse beiaard.
Puntsgewijs volgen hier de belangrijkste beslissingen die in het voortraject ten aanzien van het handspel genomen werden:
1. Hamers en klepels van smeedijzer vervaardigen. In een later stadium wordt een klepel uit de Julien-beiaard van Lier (B) als voorbeeld genomen. Het effectieve klepelgewicht moet gelijk zijn aan de proefondervindelijke en thans algemeen geaccepteerde schaal.
2. Klepelophanging van de oude klokken volgens het systeem van "haak en oog". Bij 13 klokken was het oude ingegoten oog nog bruikbaar.
3. Afzetdraden bij de klepels moeten voorkomen dat de klepels tijdens het spel in slingering raken.
4. Compensatieveren mogen niet aangebracht worden in het klavier, maar slechts bij de tuimelaars in de lantaarn.
5. De luidklokken van Petit vormen een probleem in het fraaie klankpatroon van de beiaard. Ze zijn zeer globaal gestemd en klinken bovenal erg scherp. De twee nieuwe Eijsbouts-klokken op de klokkenzolder klinken daarentegen zeer rond. Besloten werd om na voltooiing van de restauratie dit probleem integraal op te lossen.


Trommelspeelwerk, uur- en slagwerk


Met medewerking van Dr. J.J.L. Haspels, de conservator van Museum van Speelklok tot Pierement, werd een voorlopig plan opgesteld tot restauratie en gedeeltelijke reconstructie van het helaas afgekoppelde uur- en slagwerk. Er is zelfs gedacht aan een herstel van het verdwenen drijfwerk van de speeltrommel.
De realiteit gebiedt ons thans om de energie te richten op de noodzakelijke verbetering van het trommelspeelwerk zoals het thans functioneert:
1. Trommel blijft aangedreven door de elektromotor.
2. Het lichterbed opnieuw lageren en voorzien van gelijke bekkens.
3. Sorteren van het notenmateriaal. Versleten materiaal wordt ter zijde gelegd. Aanschaf van nieuwe noten is nog niet nodig.
4. Nieuwe draadregelaars aan de lichters.
5. Nieuwe gesmede, ijzeren speelhamers.
6. Transmissiesysteem voor het automatisch spel door middel van tuimelassen in de lantaarn.
De gemeente Nijkerk wacht nog een schone taak om dit uitzonderlijk fraaie ensemble in oude luister te herstellen.


Proefopstelling


In september 2002 werd de laatste hand aan het bestek gelegd. Nadat de Koninklijke Eijsbouts uit Asten de opdracht na inschrijving gekregen had, worden de "puntjes op de i" gezet. Om problemen tijdens de montage te voorkomen werd besloten om de gehele beiaard in de werkplaats op te bouwen. Alle gerichte tuimelaars moesten in de proefopstelling op maat gesteld worden omdat de juiste positie niet op tekening te bepalen was; geen twee tuimelgaffels zijn immers gelijk, dit zelfde gold voor de bevestigingspunten voor de afzetdraden. Een woord van waardering voor iedereen die dit tijdrovende werk met grote nauwgezetheid en toewijding heeft verricht, is hier zeker op zijn plaats.


Werkzaamheden aan de basklokken op luizolder


De drie basklokken van Petit waren van oudsher een smet op het spel, vals en vooral qua klankkleur uit de toon vallend. Dit viel des te meer op nadat er een zuivere nominale Bes en Es aan het spel toegevoegd was.

In de eerste fase van de recente restauratie werd door een mildere intonatie van de speelhamers al een grotere homogeniteit bereikt. Vervolgens wezen nadere proefnemingen uit dat zwaardere hamers van mangaanmessing tot een betere klankkleur zou leiden. De oude ijzeren hamers waren volgens de toegepaste gewichtsschaal veel te licht.
Gelukkig werd op het laatst nog besloten om de ijzeren hamers voor hand- en automatisch spel te vervangen door messing hamers van het juiste gewicht. De Petit-klokken klinken thans mooi in de reeks. Van den Gheyn heeft ze indertijd terecht gehandhaafd! De grootste luidklok is bovendien voorzien van een extra zware uurslaghamer.


Balans


Het valt de luisteraar direct op dat het klankbeeld evenwichtiger geworden is - uit het patroon springende klokken komen niet meer voor. In het verleden waren de twee grootste Van den Gheyn- klokken aan de zoldering en enkele grotere klokken in de poorten te prominent aanwezig.
De opmerking is gemaakt dat de beiaard na de restauratie zachter en milder klinkt. Dit is het gevolg van de binnenopstelling en de toepassing van gesmede klepels; het is overigens te verwachten dat na verloop van tijd de klepels zullen verharden op de slagplek en daardoor een scherpere en luidere klank zullen veroorzaken.
De Petit-klokken zijn uiteraard nog even vals als voorheen, maar door de beter afgestemde speelhamers is het totale klankbeeld nu alleszins acceptabel.
De speelaard van de beiaard is gemakkelijk. Met repetitie- en compensatieveren kan het spel gemakkelijk naar de wensen van de beiaardier afgesteld worden. Het is uiteraard voelbaar dat de kleinste Van den Gheyn-klokjes helemaal boven in de lantaarn hangen. Door toepassing van flexibele draad is het nadelige effect nagenoeg ondervangen. Elke beiaardier met begrip voor deze onoverkomelijke situatie kan het spel optimaal bedienen.

Dankzij de inzet van velen - Gemeente Nijkerk, Nijkerkse Klokkenspelvereniging, Stadsbeiaardier, Rijksdienst voor de Monumentenzorg, en de medewerkers van de firma Eijsbouts - is de restauratie een succes geworden.
De kwaliteit zal door verdere verfijningen in het gebruik alleen maar toenemen. En wat te denken wanneer het uur-, slag-, en speelwerk volgens de rustende plannen voltooid is?

Menig beiaardeigenaar kan een voorbeeld nemen aan de gemeente Nijkerk waar het beiaardhart op de goede plaats zit.