BEIAARD SINT JAN ALS VANOUDS?  Terug

In 2003 is een aanvang gemaakt met de restauratie van de St. Jansbeiaard, de meest gaaf bewaarde Gillett & Johnston beiaard van het land. Een jaar na dato is het werk geklaard en kunnen we terugkijken op een zeer geslaagde restauratie waarbij vele moeilijke stappen zijn genomen om tot het huidige resultaat te komen.


Bob van Wely ________________________________________________________

In de St. Janskathedraal van Den Bosch hebben gedurende vele eeuwen voorslagen en beiaarden gehangen. In de toren vinden we nog sporen terug van voorgangers van het huidige instrument. Jacob Noteman, een Friese klokkengieter, maakte rond 1640 een voorslag van 8 klokken, waarvan alleen nog de zware g0-klok over is. Deze fungeert als bourdon van de beiaard en doet tevens dienst als uurslag- en luidklok. De voorslag van Noteman is in de loop van de tijd uitgebreid en in 1872 hing een beiaard van 40 klokken in de toren. Gieters waren, naast Noteman, Hemony, De Haze, Moor, Weylaert, Ganden en Petit & Fritsen. In 1873 goot A.L.J. van Aerschodt uit Leuven een nieuwe beiaard (dispositie: f0 - c1 - d1 - chrom. - c5). Deze bevatte nog slechts één klok van Noteman (de g0) en een f1-klok van François Hemony, die respectievelijk als f0 en es1 werden aangesloten. De overige klokken (47 stuks) waren nieuw. Aan het begin van de 20ste eeuw gold deze beiaard als de omvangrijkste van het land maar, als we de uitlatingen van Toon van Balkom (grootvader van de huidige stadsbeiaardier Joost van Balkom) mogen geloven, tevens de lelijkste: "het is zoo verschrikkelijk valsch, dat het niet om aan te hooren is". De beiaard voldeed kennelijk niet geheel aan de verwachtingen.

Toen in de 20ste eeuw de kunst van het klokkenstemmen door de Engelsen herontdekt was, moest de St. Jansbeiaard vernieuwd worden. De Engelse gieters waren erin geslaagd de van oorsprong Nederlandse bedrijfstak volledig over te nemen. Klokkengieters als Taylor en Johnston kregen vele opdrachten en werden alom geroemd. Gillett & Johnston goot in de jaren 1923 – 1925 een nieuwe beiaard voor de St. Jan. Als basis dienden enkele klokken van Van Aerschodt (d1, e1 en g1; vóór die tijd aangesloten als c1, d1 en f1), twee van Hemony (c1, uit de beiaard van in 1920 afgebrande Wijnhuistoren in Zutphen en f1) en de oude Noteman (g0). De transpositie van de beiaard werd met een hele toon verlaagd naar c1. De beiaard werd ingericht, zoals steeds bij klokken van deze gieter, door Eijsbouts. Helaas zijn de meeste beiaarden van de Engelse gieters door de Duitse bezetters meegenomen en omgesmolten tot wapentuig. Van de zware Engelse beiaarden resten nu, naast die van Den Bosch, alleen nog die van Zwolle (Taylor 1929/1930) en Oldenzaal (G&J 1930). Na de oorlog kregen de Nederlandse klokkengieters alle gelegenheid hun achterstand in te halen. Engelse beiaarden werden in Nederland niet meer geplaatst.

Ook op het gebied van de beiaardtractuur is er gedurende het begin van de 20ste eeuw een sterke ontwikkeling op gang gekomen. Jef Denijn, stadsbeiaardier van Mechelen en groot beiaardvernieuwer, introduceerde een verfijnde beiaardinrichting die later bekendheid kreeg als de Mechelse inrichting: klokken op rijen, kleinste klokjes boven, grootste onder, tractuur van het handspel aan de ene zijde van de klokken, tractuur van de automaat aan andere zijde, alles ingericht met assentuimelaars. Denijn beschouwde zo'n inrichting als onmisbaar voor zijn zeer persoonlijke en virtuoze speelstijl. 's-Hertogenbosch zou de eerste plaats in Nederland worden waar Denijn's inrichting werd toegepast.
In 1954-55 heeft Eijsbouts de beiaard uitgebreid met drie discantklokjes (bes4, b4 en c5) terwijl het g3-klokje werd vervangen. In 1979 volgde een uitbreiding met twee basklokken (bes0 en es1). De totale omvang werd aldus: g0 - bes0 - c1 - d1 - chrom. - c5 (totaal 50 klokken, waarvan 38 Gillett & Johnston).

De beiaard van de St. Jan stond aan de wieg van de hedendaagse moderne beiaard en kan zogezegd een historisch modern instrument genoemd worden. De klokkenreeks is evenredig zwevend gestemd en, ook gezien de inrichting, een exponent van de vroeg 20ste eeuwse beiaardkunst. De beiaardinrichter had zeer zuivere intenties die direct ten dienste stonden aan de muzikale uitvoeringspraktijk. Hij schreef hier heel zinnige dingen over die sommige beiaardiers en adviseurs nog maar eens in hun oren mogen knopen:

"Wil men beproeven het klavier lichter te doen werken, ik zal de proef met belangstelling gadeslaan; maar zij mag niet raken aan de vastheid, de zekerheid, de vlugheid, waarmee de klepel aan onzen druk gehoorzaamt; er mag geen spoor van weifeling, van iets vlottends in het spel komen; het gemakkelijk spelen mag niet een ongemak in het artistieke spel worden!"

Lange tijd gold de beiaard van de Bossche St. Jan niet alleen als een der fraaiste, maar ook als een van de best bespeelbare moderne instrumenten. Sinds 1925 is er natuurlijk veel aan de beiaard gesleuteld, maar de hoofdstructuur is gehandhaafd gebleven. Wel is de kwaliteit van beiaardinrichtingen sinds die tijd sterk verbeterd en daarmee de bespeelbaarheid van moderne instrumenten. Duidelijk is wel dat deze beiaard in 1925 een van Nederlands fraaiste en best bespeelbare moet zijn geweest. De klank was voor de restauratie nog heel behoorlijk, de bespeelbaarheid was aan verbetering toe.


Planvorming en uitgangspunten voor restauratie


Omdat de beiaard van de Sint Jan een beschermd monument is, is met de nodige zorg een restauratieplan ontwikkeld. Globaal zijn de uitgangspunten vrij overzichtelijk:
a. De historische klokken blijven behouden. Dit houdt in dat alle klokken van de beiaard van 1925 behouden blijven. De latere toevoegingen – drie Eijsbouts-klokjes in de discant en de vervanging van de g3 – zijn niet beschermd en mogen eventueel vervangen worden.
b. De opstelling van de beiaard blijft ongewijzigd. Klokken aan lange rechte balken, op rijen, kleinste klokjes boven, de grotere onder, het klavier aan de ene zijde, het dradennet van de automaat aan de andere zijde. Natuurlijk kunnen er, indien dit een technische noodzaak heeft, enkele kleine wijzigingen doorgevoerd worden.
c. De tractuur met lange tuimelassen blijft gehandhaafd. Dit bleek een zwaar discussiepunt, omdat de tuimelassen zwaar doorbogen en tordeerden tijdens fortissimospel. In overleg met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ) is besloten zoveel mogelijk assen te behouden en waar nodig assen te vervangen door zwaardere exemplaren.
d. De oorspronkelijke gietijzeren klepels blijven gehandhaafd met haak-in-oog ophanging. Dit is een logisch uitgangspunt, hoewel de zijdelingse slingering van de klepel die hierdoor mogelijk is met een afzetdraadje verholpen moet worden.
e. Hoewel het klavier een historische achtergrond heeft, behoeft het niet behouden te blijven. De maten van het klavier zijn volgens de Mechelse standaard: grotere h.o.h. afstand voor de pedaaltoetsen, kortere afstand tussen manuaal en pedaal, grotere diepgang, ongelijke diepgang voor chromatische en diatonische manuaaltoetsen, etc. Dit klavier uit 1925 is in de loop van zijn leven zo vaak aangepast – nieuw wellenbord, nieuwe manuaalkam (waardoor de toetsen steken), verstevigingen van het frame – en is in 2003 zo verzwakt en lelijk, dat besloten is een volledig nieuw klavier te plaatsen volgens de huidige nieuwe wereldstandaard (in wording).
f. Het trommelspeelwerk uit 1872 van A. de Jong uit Helvoirt en het historische Spraeckel-uurwerk uit 1647 (Zutphen, Juriaen Spraeckel?) bleven buiten deze restauratie. Het speelwerk onderging slechts een klavierrevisie en de tractuur werd opnieuw geconserveerd en afgesteld.


Zwaardere traktuur


Betreffende het tuimelassenstelsel van het handspel is veel onderzoek gedaan. De assen waren lang, dun, hadden lange trekkers en waren veelal op drie punten gelagerd. Al deze kenmerken zijn niet erg gunstig voor de bespeelbaarheid. Assen buigen door, torderen, springen uit hun lagers en klemmen af als ze iets krom zijn.
Uitgangspunt was echter dat dit assensysteem gehandhaafd bleef. Door een aantal aanpassingen door te voeren, zijn de slechte eigenschappen gekeerd en is het een zeer goed bespeelbare beiaard geworden. De trekkers van de assen zijn van ca. 23 cm ingekort naar 16 cm, waardoor torsiekrachten sterk verkleind zijn. Een achttal assen zijn vervangen door iets zwaardere exemplaren (van 20 mm vierkant, naar 22 mm vierkant). De open lagers zijn behouden, omdat enerzijds dit een historisch onderdeel is en anderzijds open lagers de gunstige eigenschap hebben zeer weinig wrijving te vertonen. De zijdelingse slingering van de klepels is voorkomen door een afzetdraadje tussen de klepel en een statiefje te bevestigen, een opzet die eerder in Nijkerk is toegepast.

De tractuur naar de basklokken was zeer slecht en zompig in het spel. Met instabiele tuimelaars, dunne draad en ongunstig gekozen verbindingen is het moeilijk een vaste verbinding te leggen. Helaas zijn deze verbindingen niet veel gunstiger te leggen. Direct onder het klavier hangt namelijk de grote Noteman-luidklok. Een goede draadverbinding van het klavier naar alle andere basklokken, die om de Noteman heen hangen, is daardoor niet mogelijk. Via vele omwegen worden nu de speelhamers op de luidklokken bereikt. De verbindingen zijn daardoor erg lang – soms wel 15 meter – en hebben het met veel rek te stellen. Hoewel gekozen is voor de dikste getrokken RVS-draad die voorhanden is (4 mm²), is de vering in de verbindingen naar de basklokken onder de cabine nog te veel aanwezig. Fortissimo spel is momenteel nog niet goed mogelijk in het basoctaaf omdat teveel kracht verloren gaat in de rek van de draden. In het najaar zal een experiment met trekstangen moeten uitwijzen of een dergelijke zware verbinding de speelaard doet verbeteren.

"Ik weet natuurlijk wel, dat mijne korte, rechtstreeksche, stevige en toch lenige verbindingen mij grootelijks ter hulp komen om elke beweging van de toetsen gaaf en onmiddellijk over te brengen; zoodat vertolking van een lied geen noemenswaardige inspanning vraagt." (Jef Denijn, 1915)

De intenties van Denijn waren goed, echter de uitwerking blijkt niet altijd te voldoen.


Enkele nieuwe elementen


Naast het nieuwe klavier is er nog een belangrijke wijziging in de beiaard doorgevoerd: een uitbreiding in de discant met 7 klokjes.
Gezien de grootte van de toren en klokkenkamer, de zwaarte van het instrument en de pretenties van de stad ten tijde van de totstandkoming van vorige instrumenten en van deze beiaard in 1925, is het op zijn plaats de omvang van de beiaard aan te passen aan de huidige maatstaven die gelden voor een belangrijk concertinstrument.

Sinds de 60-er jaren van de vorige eeuw zijn er een aantal grotere beiaarden bijgekomen. Asten heeft in de 80-er jaren een omvang gekregen van 4½ octaaf, de Philipsbeiaard van Eindhoven (1966) heeft van oorsprong al een grote omvang van 5 octaven, Maastricht kreeg in de Sint Servaas in de 80-er jaren een vijfde octaaf en de beiaard van het stadhuis van Rotterdam omvat ook 5 octaven. Amerfoort kreeg in 1997 een volledig nieuwe beiaard van bijna 5 volledig chromatische octaven, om nog maar niet van Dordrecht te spreken met 5½ octaven in de toren.
In de Verenigde Staten is het al meer dan gebruikelijk een grotere omvang te hebben dan de standaard 4 octaven. Zo zijn er bijvoorbeeld beiaarden van Gillett & Johnston die van oorsprong een omvang hebben van 6 octaven: Chicago heeft 72 klokken uit 1931, New York 74 klokken uit 1930 (tegenwoordig echter bijna geheel vervangen).
De beiaard van de Sint Jan is nu in 2004 uitgebreid met 7 klokjes tot een omvang van 5 octaven: g0 - bes0 - c1 - d1 - chrom. - g5. Omdat de hoogste drie klokjes van de oude beiaard in 1955 toegevoegd waren door Eijsbouts en qua profiel en klank niet goed aansloten bij de G&J-reeks, is besloten deze drie klokjes te vervangen, zodat nu de kleinste 10 klokjes nieuw zijn toegevoegd. Het g3- klokje van Eijsbouts is behouden gebleven, omdat het na herstemming goed in de reeks blijkt te passen.


Herstemming van historische klokken


Hoewel de beiaard, zoals hij aangetroffen werd in 2003, niet buitengewoon vals te noemen was, bleek een lichte toondaling sinds 1925 evident te zijn.
Zoals bekend, zijn bij oudere beiaarden die de kolenstookperiode in de eerste helft van de 20ste eeuw hebben doorgemaakt, alle klokken licht gecorrodeerd. Deze aantasting van de klokkewand (veelal aan de binnenzijde; de buitenkant spoelt makkelijker schoon) is te herkennen aan het schuurpapierachtige oppervlak en zorgt voor een toondaling van de grondtoon, terts en kwint (de priem blijft verrassend genoeg vrijwel op gelijke hoogte). Bovendien remt de corrosielaag (en niet te vergeten de neergeslagen vettige stofdeeltjes uit de lucht) de uitklinktijd van de klok. Deze effecten zijn het duidelijkst merkbaar bij de kleinere klokken.
Omdat Eijsbouts het laatste decennium veel onderzoek heeft verricht naar diverse Gillett & Johnston-beiaarden en daarbij de beschikking heeft over de oorspronkelijke stemgegevens van Johnston, kon een goed vergelijk gemaakt worden met de diverse stadia van de beiaard van de St. Jan.
De gegevens van 1925 (G&J) zijn naast die van 1955 (restauratie van Eijsbouts) en 1996 (opmeting in de toren door Eijsbouts) en die van de gedemonteerde klokken in de fabriek (vanaf g2) gelegd. Bert Augustus (campanoloog van Eijsbouts) kwam tot een duidelijk en onomwonden conclusie: in de oorspronkelijke stemming, zoals Johnston die na de gieting en stemming zelf heeft opgeschreven, zit een octaafoprekking in de discant. Indien op het oor wordt gestemd ontstaat een dergelijke oprekking vanzelf: een iets ruimer octaaf blijkt voor ons gehoor aangenamer te zijn dan een volledig strak gestemd octaaf. In G&J's latere beiaarden is die octaafoprekking zeer duidelijk waarneembaar. In Den Bosch, een vroege G&J, blijft de stemmingscurve vlak met een lichte stijging aan de discantzijde.
Die oorspronkelijke stemming is in 2003 niet meer te herkennen. Eijsbouts toont echter aan dat met een lichte stemmingscorrectie, waarbij de klokken vanaf de g2 iets omhoog gestemd worden, het oorspronkelijke beeld zeer dicht genaderd kan worden en een reconstructie van het timbre van de beiaard bereikt kan worden.

Het stemmen aan historische klokken, die nota bene monumentaal beschermd zijn, wordt echter niet toegestaan door de RDMZ. Een dergelijke ingreep is namelijk niet reversibel ofwel te herstellen; er gaat oorspronkelijk materiaal verloren.
Betreffende deze impasse is veel discussie gevoerd. Uiteindelijk heeft de gemeente Den Bosch de knoop doorgehakt en besloten het voorstel van Eijsbouts, met een lichte bijstelling van de adviseur, uit te laten voeren. Dit tegen het advies van de RDMZ, echter volgens de verleende vergunning. Deze procedure verdient geen schoonheidsprijs. Het resultaat mag er echter zijn: hoewel niet de oorspronkelijke stemming kon worden hersteld, is de stemmingskarakteristiek van 1925 met een marge van 3 Hz (het aantal zwevingen per seconde, dat nog als aangenaam ervaren wordt) in de beiaard teruggebracht.
De nieuwe klokjes die boven de oorspronkelijke discant zijn toegevoegd konden mooi in het vernieuwde stemmingsbeeld meegenomen worden en vormen zo een fraai geheel met de oorspronkelijke reeks G&J-klokken.


Nawoord


Jef Denijn had grote problemen met de beiaardbouwers van zijn tijd, zoals hij aangaf in een door hem in 1915 in London uitgesproken lezing, waarin hij tegen de aanwezige beiaardbouwers zei: "Geen onder dezen heeft zich afgevraagd: hoe moet ik klokken hangen, klepels maken, verbindingen aanbrengen, de kracht van den speler dóórgeven van toets tot klepel, zonder de geringste beletsel van stramheid, losheid, kracht- en tijdverlies?"
De beiaardbouwers van tegenwoordig hebben het zich wel degelijk afgevraagd. Nu nog de juiste antwoorden vinden.