Cees Roelofs werd op 3 april 1905 in Arnhem geboren. Hij kwam niet uit een familie van muzikanten, al had zijn vader wel een muzikale inslag.
Samen met zijn vader luisterde hij in de Eusebiuskerk naar de concerten van de vermaarde organist Cornelis de Wolf, in later jaren orgeldocent aan het Amsterdamse conservatorium.
Ook raakte hij al op jonge leeftijd geïmponeerd door de klanken van de Hemony-beiaard van de Eusebiustoren die elke vrijdag tijdens de markt werd bespeeld. Nog herinnert Roelofs zich hoe de boeren met hun zware stemmen soms met de beiaard meezongen. In Amsterdam volgde de jonge Roelofs, een orgelopleiding bij Frans Hasselaar, die ook de beiaard van de Oude Kerk bespeelde. Hasselaar nam hem enkele malen mee de toren in en liet Roelofs achter het klavier plaatsnemen. Hij was meteen verkocht en vanaf dat moment vast besloten om ook beiaard te gaan spelen.
De eerste beginselen van het beiaardspel werden hem bijgebracht door een andere leerling van Frans Hasselaar, de eveneens blinde Willem Créman.
Mechelen
In 1930 besloot Roelofs zijn 'beiaardbrevet' te gaan halen en vervolgde hij zijn opleiding bij Jef Denyn en Staf Nees aan de Beiaardschool in Mechelen.
Roelofs beschrijft Denyn als een uiterst sympathiek mens, die door de verbeteringen die hij aanbracht aan de beiaardinrichting én door zijn fijnzinnige beiaardspel de in vervallen toestand verkerende beiaardkunst weer nieuw leven inblies.
Op 23 juli 1933 deed Roelofs, bij een tropische temperatuur, op de St. Romboutstoren examen en haalde hij zijn diploma 'met vrucht'. Aan het examen namen vijf kandidaten deel waaronder Jef Rottiers en Nora Johnston, de zuster van de bekende Engelse klokkengieter Cyrill Johnston.
In 1933 ontmoette hij Jef Denyn in Rhenen, toen die daar uitgenodigd was om de nieuwe Van Bergen beiaard in te spelen. Denyn beval zijn oud-leerling Roelofs aan als toekomstige beiaardier van Rhenen, maar deze wijze raad werd helaas niet opgevolgd (men prefereerde ene P. Hoolhorst).
De crisisjaren
Net als nu, bleek het ook in de jaren dertig allerminst eenvoudig om als pas afgestudeerd beiaardier aan de slag te komen. Roelofs ondervond weinig gastvrijheid van collega's, die soms bang waren om iemand in hun toren toe te laten die misschien beter speelde dan zijzelf.
Wie daar geen last van had, was de Nijkerkse beiaardier Meyll, die zelf ook in Mechelen had gestudeerd. Hij liet Roelofs regelmatig op zijn beiaard spelen en ging dan zelf onder aan de toren staan luisteren.
Sprekend over Meyll komt ook diens houding tijdens de oorlog (hij was lid van de NSB) ter sprake. Wegens zijn pro-Duitse houding werd Meyll na de oorlog in Nijkerk als beiaardier en organist ontslagen, een te zware straf volgens Roelofs, die vindt dat hij deze vernederingen niet verdiende.
Op 29 augustus 1931 nam Roelofs, onder het motto "nee heb je en ja kun je krijgen", deel aan de derde Nationale Beiaardwedstrijd in Breda. Hij speelde toen nog geen jaar beiaard, maar met een improvisatie over het Wilhelmus wist hij in deze categorie als tweede te eindigen met slechts twee punten achterstand op de winnaar, zijn leraar Willem Créman.
Het stimuleerde Roelofs om vaker deel te nemen aan concoursen en dat deed hij met succes! In 1933 behaalde hij in Enschede de 1e prijs, in 1934 in Amsterdam de 2e prijs, in 1935 in Zwolle de 3e prijs en de 1e prijs voor improvisatie en in 1937 in Maastricht de 1e prijs.
Vooral over het Internationale Concours in 1934 in Amsterdam weet hij smakelijk te vertellen. De wedstrijd stond volop in het teken van de broekse en tuimelaarse twisten. De afdeling 'Hollands pedaal' vond plaats op het Paleis, de afdeling 'Mechels pedaal' op de Oude Kerk, waarvan de beiaard al in 1932 volgens de inzichten van Denyn was ingericht (de andere Amsterdamse beiaarden zouden pas in de jaren zestig volgen).
Roelofs eindigde, met minimaal verschil, als tweede achter de Belg Géo Clément, die veel indruk maakte met zijn eigen Suite Archaïque.
Amsterdam
Pas 15 jaar na zijn diplomering kreeg Roelofs zijn eerste aanstelling als beiaardier. Nadat hij acht jaar de vaste vervanger was geweest van Frans Hasselaar, volgde hij deze in 1948 op als beiaardier van de Oude Kerk in Amsterdam, een functie die hij tot 1970 zou vervullen. Roelofs was een fervent voorstander van het tuimelaarsysteem, maar had een goede relatie met de voorman van het 'broekse' kamp, zijn oudere Amsterdamse collega Jacob Vincent.
Aanvankelijk vielen hun speeltijden samen. Als 's maandags van 12.00 tot 13.00 uur Vincent op het Paleis en Roelofs op de Oude Kerk speelden dan konden ze elkaar horen. Na afloop wandelden ze vaak samen naar het Centraal Station om de trein naar huis te nemen. Vincent sprak Roelofs aan als 'mijn vriend'. Volgens Roelofs was het de wens van Vincent om achter de beiaard te sterven, maar die wens ging niet in vervulling. Een jaar na zijn laatste bespeling in 1952 overleed de 84-jarige Vincent in het Academisch Ziekenhuis te Utrecht.
In 1952 wist Roelofs te bewerkstellingen dat de beiaard van de Oude Kerk tot vier octaven werd uitgebreid en in 1965 volgde een grote restauratie. Met dankbaarheid denkt hij terug aan diverse gemeenteambtenaren (King, Prent, Harinxma) de hem hielpen zijn ideeën uit te voeren. Eind jaren zestig kwam een jonge Amsterdamse student hem wekelijks vergezellen om de kunst af te kijken en een minuut of tien zelf de beiaard te bespelen. Zijn naam: Sjoerd Tamminga.
Barneveld
In 1955 solliciteerde Roelofs in Barneveld nadat daar, door het vertrek van de uit Nijkerk afkomstige Teijgeler, een vacature was ontstaan. Hier zou hij niet minder dan 30 jaar de beiaard bespelen. Ook in Barneveld zette Roelofs zich krachtig in voor een verbetering en uitbreiding van het 2-octaafs instrument. Aanvankelijk hadden zijn in bloemrijke stijl geschreven brieven aan B&W weinig succes, maar na verloop van tijd kreeg hij steeds meer steun, vooral van de gemeentesecretaris Lokker en de burgemeesters Van Diepeninge en Aschoff.
Omdat burgemeester Van Diepeninge het niet kon verkroppen dat Nijkerk een zwaardere basklok (een es1) had dan Barneveld, werd in 1976 besloten de Barneveldse beiaard uit te breiden met de klokken es1 en as1. Zeer erkentelijk is Roelofs de Barnevelders die hem 30 jaar met koffie ontvingen en op zijn gang naar de beiaard begeleidden, zoals de juwelier Van Dronkelaar en de gemeenteambtenaar Tulp.
In 1985 nam hij op 80-jarige leeftijd afscheid, bij welke gelegenheid hij tot ereburger van Barneveld werd benoemd.
Apeldoorn
In 1933 vestigde de 28-jarige Roelofs zich in Apeldoorn. Al in dat jaar ontstonden de eerste ideeën voor een Apeldoorns carillon, maar het zou nog ruim 40 jaar duren voordat het zover kwam. Pas in 1977 kreeg Apeldoorn een carillon en werd Roelofs, intussen 72 (!) jaar oud, tot stadsbeiaardier van Apeldoorn benoemd. De gang van zaken in de tussengelegen jaren beschrijft hij als een 'lijdensgeschiedenis'.
Roelofs was in 1949 door de fa. Eijsbouts gevraagd om twee weken lang de nieuwe reizende beiaard te demonstreren en nog in het zelfde jaar deed hij hiermee zijn woonplaats Apeldoorn aan, maar Apeldoorn bleek in de beiaardkunst totaal niet geïnteresseerd.
Pas in 1954 wist een carilloncommissie onder leiding van Mr Sypkens meer belangstelling te wekken, maar nadat er één klok gegoten is, stagneerde de actie. Toen 20 jaar later het torentje van het gerestaureerde raadhuis werd herbouwd, had men meer succes. Een actie om dit torentje van een lichte 4-octaafs beiaard te voorzien werd met succes bekroond, dankzij steun van de Apeldoornse Courant, reclameman Bleeker en gemeenteambtenaar Cor Tijink. Men vroeg Apeldoornse bedrijven een klok te sponsoren. Wie aan de oproep gehoor gaf, kreeg twee weken lang een proefklok met bijbehorende hamer voor zijn deur.
Roelofs woonde in Apeldoorn 63 jaar in hetzelfde huis, waarvan de voorgevel was voorzien van een klein klokkenspel, dat hem was aangeboden door de fa. Eijsbouts.
In 1987 nam Roelofs op 82-jarige leeftijd afscheid als beiaardier in Apeldoorn. Met zijn eveneens blinde echtgenote verhuisde hij naar De Vier Dorpen in Beekbergen, deed zijn oefenklavier aan kant en ging weer orgel spelen. Nog elke dag bespeelt hij daar een uur zijn Johannes-orgel.
Deventer
Hoewel enigszins buiten het kader van dit verhaal vallend mag toch niet onvermeld blijven dat Roelofs ook 55 jaar lang, van 1930 tot 1985, organist was van de Doopsgezinde kerk in Deventer. Hij begon daar al op 20-jarige leeftijd, nadat zijn proefspel gunstig was beoordeeld door niemand minder dan de vermaarde Jan Zwart.
Bij zijn 50-jarig jubileum als organist ontving Roelofs een Koninklijke onderscheiding.
NKV
In 1933 werd Roelofs, op aandringen van Willem Créman, lid van NKV. Toen de NKV in 1998 haar 80-jarig bestaan in Utrecht vierde, bezocht hij voor het laatst een jaarvergadering. Graag was hij dit jaar naar de jaarvergadering in Asten gekomen, vanwege de vele goede herinneringen die hij daar heeft liggen, maar het bleek iets te veel van hem te vergen.
Roelofs noemt zich zelf in een groot gezelschap door zijn slechte gehoor 'volkomen onbruikbaar' maar is van plan op een wat rustiger moment nog eens naar het museum te komen, begeleid door de heer Ton Schimmel die al 25 jaar het echtpaar Roelofs met raad en daad ter zijde staat.
Pratend over de NKV noemt Roelofs onmiddellijk de naam Romke de Waard voor wie hij groot respect heeft. Weliswaar ging De Waard met zijn populaire repertoire (Circus Renz!) voor de vakmensen wel eens wat te ver, maar voor zijn inspanningen voor de beiaard en de beiaardkunst heeft Roelofs niets dan respect.
Enthousiast vertelt hij hoe in Barneveld een ongeïnteresseerde gemeenteraad, na een geestdriftige toespraak van Romke de Waard vlak voor de raadsvergadering, unaniem vóór de uitbreiding van de beiaard stemde.
Ik herinner hem aan een gesprek dat ik in 2001 met Romke de Waard voerde, die mij toen vertelde hoe Roelofs en Créman oppositie voerden tegen zijn benoeming als NKV-voorzitter. Roelofs vertrouwt mij toe dat het niet zo ernstig gemeend was en dat het in die tijd een soort sport was om Romke de Waard wat dwars te zitten.
Nog steeds volgt Roelofs met veel belangstelling de ontwikkelingen en alle lief en leed in de beiaardwereld. Zowel van de ziekte van zijn opvolger Henry Groen als van het nieuwe concertcarillon van Boudewijn Zwart is hij nauwkeurig op de hoogte.
Beiaardmuziek
Gevraagd naar zijn muzikale voorkeuren, noemt Roelofs zich een 'ouderwetse' beiaardier. Hij speelde bij voorkeur werken die voor de beiaard waren geschreven en bewerkingen van anderen en hemzelf, maar in zijn optredens speelde ook het volkslied een prominente rol. Op nationale feestdagen speelde hij steevast vaderlandse liederen.
Sjoerd Tamminga herinnert zich nog dat weinigen met zoveel vaart en verve een programma met Sinterklaasliedjes konden spelen als Cees Roelofs.
Roelofs schreef ook een enkele compositie, onder andere een "Dansje voor beiaard", maar kan zich dat niet meer scherp herinneren.
Op 17 april j.l., de dag waarop in 1944 de slag om Arnhem begon, speelde Roelofs in de Vier Dorpen op zijn orgel het Engelse, het Canadese, het Poolse en het Amerikaanse volkslied. In zijn enthousiasme wil hij ze bijna gaan voorzingen, maar laat het toch maar achterwege omdat zijn echtgenote van mening is dat hij vals zingt. Roelofs zelf ontkent dat krachtig, ook al vindt hij zichzelf geen Caruso.
Een advies aan de huidige generatie
Aan het eind gekomen van zijn gloedvol en met veel humor doorspekt betoog, wil Cees Roelofs nog graag wat adviezen kwijt aan de huidige generatie beiaardiers.
Hij meent dat we moeten oppassen dat er niet weer een inzinking komt in de beiaardwereld en acht het de plicht van de jonge beiaardiers om er met hun programma's voor te zorgen dat ze het publiek op hun hand krijgen. "Kan ik het duidelijker zeggen?" vraagt hij, maar dat lijkt mij nauwelijks het geval.
Als beiaardier moet je naar buiten toe je eigen beiaard altijd presenteren als de mooiste van Nederland, ook al weet je dat er misschien wel mooiere zijn te vinden.
Roelofs, die zelf jarenlang heeft moeten wachten op een vaste aanstelling, maakt zich ook zorgen over de doorstroming in de beiaardierswereld. Hij acht het geen gezonde ontwikkeling als beiaardiers, door te veel beiaarden te willen bespelen, jongere collega's belemmeren om aan de slag te komen.
Op naar de 100!
Aan het eind van dit bijzondere gesprek danken we Cees Roelofs en zijn vrouw voor de buitengewoon hartelijke ontvangst en voor dit bijzondere gesprek waarin hij een ver verleden weer tot leven bracht.
Zeer verguld toont hij zich met een speciaal voor deze gelegenheid opgenomen CD met de in de jaren dertig vastgelegde stemmen van Willem Créman, Dr. Casparie en Jef Denyn en enkele historische beiaardopnames van zijn oude leermeester Denyn. Gelukkig kan hij deze met een hoofdtelefoon nog redelijk goed beluisteren.
Aan het eind van het gesprek vraagt Cees Roelofs of 99 jaar wel een gebruikelijke leeftijd is om dit soort interviews af te nemen. Als ik hem antwoord dat dit niet het geval is, maar dat ik nog nooit een beiaardier van 99 jaar heb ontmoet en het toch heel bijzonder vind om deze zijn verhaal te laten vertellen, moet hij even lachen. Ach zegt hij, nu ben ik nog bereikbaar en volgend jaar moet je het maar afwachten. Maar op zondag 3 april 2005 hopen we wel zijn 100ste verjaardag te kunnen vieren!
|