AANWINST VOOR KLOKKENGIETERIJMUSEUM  Terug

In december 2003 is het Klokkengieterijmuseum in Heiligerlee in het bezit gekomen van een groot voorwerp, dat bij nadere beschouwing van groot campanologisch belang blijkt te zijn. Wat is het geval? Aan de rand van het Oost-Groninger dorp Scheemda staat een reeds lang gesloten gebouw dat ooit de strokartonfabriek De Toekomst huisvestte. Wie over de autoweg Groningen-Nieuwe Schans rijdt kan het complex niet missen. Het gebouw verkeert in vervallen toestand en staat nu model voor de afbraak van een agrarisch-industrieel verleden dat ooit voor veel welvaart in Groningen heeft gezorgd.


Adolph Rots ___________________________________________________________
Enige tijd geleden is geconstateerd, dat uit een grote loods op het fabrieksterrein asbestdeeltjes vrijkwamen die een bedreiging vormden voor de gezondheid van mens en dier in een wijde omgeving. Op last van de Gemeente Scheemda is deze loods ontmanteld en is de inhoud, bestaande uit 'oud ijzer': stalen machineonderdelen uit de strokartonindustrie, bij een metaalsloopbedrijf in Scheemda terecht gekomen. In deze metaalberg is een voorwerp herkend, dat niets met de kartonfabricage maar wel iets met carillons te maken had. Het bleek om een oude speeltrommel te gaan, die na deze constatering aan het nabijgelegen Klokkengieterijmuseum in Heiligerlee is aangeboden. Hoewel aanvankelijk aard en herkomst niet bekend waren, blijkt het hier bij nadere beschouwing te gaan om de reeds lang verloren gewaande speeltrommel van het carillon van Appingedam. Een stukje geschiedenis kan dit duidelijk maken.

Zoals uit literatuur wel bekend is, bezat Appingedam al sinds 1620 een kleine beiaard van de Lotharingse klokkengieter François Simon. Na de herbouw van de toren in 1835 heeft de klokkengieter Van Bergen uit Midwolda het instrument in enigszins gewijzigde vorm weer in de toren opgehangen. In 1911 is dit spel, dat tot dan toe alleen handmatig bespeeld kon worden, vervangen door een nieuwe beiaard van 25 klokken, gegoten door J. Taylor uit Loughborough, Engeland, en geïnstalleerd door de Amsterdamse uurwerkmaker J.H. Addicks. Deze plaatste voor het automatisch spel een speeltrommel in de toren, gemaakt volgens het door hem uitgevonden of verbeterde systeem met verschuifbare noten. Dit systeem wordt gekenmerkt door de in de trommelwand aangebrachte gleuven, de zogeheten sporen, voor elk van de lichters van de speelhamers bij de klokken één. In die gleuven waren zoveel gaten door de trommelwand geboord, dat de noten, die ook van een gleuf waren voorzien, op elke gewenste positie in een spoor konden worden vastgezet. In tegenstelling tot het daarvoor eeuwenlang gebruikte systeem met vaste noten was er met de schuifnoten een veel grotere vrijheid ontstaan in de te realiseren muzikale tempi en ritmen. Het systeem was al eens eerder (1898) door Addicks toegepast voor de beiaard van het Rijksmuseum te Amsterdam; deze speeltrommel werd door een motor aangedreven. Ook was in 1906 de oude speeltrommel van de Domtoren in Utrecht aan dit systeem aangepast. De geheel nieuwe trommel is Appingedam kreeg een traditionele aandrijving met een gewicht en een windvleugel voor het regelen van de omloopsnelheid.

Tot kort voor de restauratie en uitbreiding van het carillon door Van Bergen uit Heiligerlee in 1959 heeft deze speeltrommel gefunctioneerd. Toen werd volgens de laatste mode een bandspeelautomaat geplaatst met kartonnen ponsbanden (draaiorgelboeken) en elektromagneten boven en werkend op de toetsen van het handspel. De speeltrommel is bij die gelegenheid uit de toren verwijderd en van de hele situatie resten nog de 50 gaten in het plafond van de trommelkamer voor de doorvoer van de draden naar de hamers en van de kabel van het gewicht. Ook was een technische tekening van de speeltrommel bewaard gebleven, die schrijver dezes in de jaren 80 in een hoekje van de naastgelegen Nicolaï-kerk ontdekte; deze tekening hangt nu ingelijst in de trommelkamer in de toren.
Dit onbetrouwbaar werkende systeem - immers bij enige verandering van temperatuur was de afregeling van de draden al verlopen - werd bij de restauratie in 1979 door Petit & Fritsen, vervangen door een bandspeelapparaat met (brede) kunststofbanden en elektromagnetische speelhamers. Na bijna twintig jaar was ook dit apparaat aan vernieuwing toe en zou een computer de aansturing van de hamers gaan regelen. Zoals uitvoerig in Klok & Klepel nr. 71 is beschreven moest in 1999 ook dit systeem het veld ruimen voor de toen door Klokkengieterij Reiderland (Simon Laudy) geplaatste speeltrommel. Deze speeltrommel was door Eijsbouts gefabriceerd en in 1940 in Gorkum geplaatst en daar in 1965 overbodig geraakt.

Zowel bij de restauratie van de Damster beiaard in 1991 als bij de plaatsing van de huidige speeltrommel is nog getracht te achterhalen welk lot de oude Addicks-trommel ten deel was gevallen. Deze naspeuringen leverden niet meer op dan enkele mondelinge mededelingen over de aanwezigheid van de speeltrommel en het oude klavier op het terrein van de klokkengieterij in Heiligerlee rond 1957-1960 en de vermeende afvoer ervan naar de eerder genoemde verzameling oud ijzer in Scheemda. De volstrekte ontoegankelijkheid van dat fabrieksterrein maakte het onmogelijk het waarheidsgehalte daarvan te controleren. Zeker is wel dat bij de bedrijfsbeëindiging van Van Bergen in 1980 er geen speeltrommel op het terrein van de klokkengieterij aanwezig was. De belangstelling voor klokken en de zaken daaromheen was in de jaren daarvoor al niet groot meer. Het bedrijf had zich vrijwel geheel toegelegd op de fabricage van brandspuiten; een kwalitatief zeer goed product, dat door kenners nog steeds hoog gewaardeerd wordt.

Anno 2003 is de Addicks-speeltrommel weer boven water gekomen. Plaatsing in de toren van Appingedam is geen optie. Na de verwijdering van de speeltrommel omstreeks of in 1957 is de situatie in de toren, zowel inwendig als in de lantaarn waar het carillon zich bevindt, zodanig gewijzigd dat herplaatsing feitelijk onmogelijk is. Voor de hand ligt, dat mede gezien de streekgebonden voorgeschiedenis, dit belangwekkende instrument na zorgvuldige conservering en restauratie als belangrijke aanwinst aan de collectie van het Klokkengieterijmuseum wordt toegevoegd. Daartoe zal een plan gemaakt worden dat, al of niet gefaseerd uitgevoerd, een object oplevert dat een interessante fase in de ontwikkeling van de automatische klokkenmuziek zichtbaar en hoorbaar kan maken.

Enige technische gegevens:
  • de gietijzeren trommel heeft een doorsnede van 130,5 cm en een breedte van 115 cm
  • de trommel telt 50 sporen (voor 25 klokken) van elk 15 mm breed en een apart spoor voor de vier verplaatsbare stopnokken
  • de hart op hart afstand van de gaten is 12 mm
  • van de oorspronkelijke 50 stalen lichters is er één verdwenen en één mist de met een moer vast te schroeven bek
  • er zijn geen noten bewaard gebleven, wel een drietal vastzetbouten
  • het aandrijfwerk met de bij draaiing uitklappende windvleugel is nog aanwezig
  • het opwindgedeelte met slinger is verdwenen
  • de verdeelschijf bij de kruk voor handbediening heeft een verdeling in drie banden: in 8, 9 en 12
  • de verdeellat voor de verdeling van de tonen over de sporen ontbreekt
  • het gietstalen onderstel (met zes poten) meet 206,5 x 145 cm
  • lengte houten vloerbalken 224 cm, overeenkomend met verfsporen in de trommelkamer
  • ondanks de roestvorming dragen de meeste onderdelen nog resten van de oorspronkelijke blauwe verf
  • op de korte zijden van het onderstel het opschrift: J.H. ADDICKS. EN ZOON / AMSTERDAM
  • aan de bovenste as van het loopwerk bevindt zich een naamplaatje, waarop na schoonmaak leesbaar werd: W. ZANSTRA / HORLOGEMAKER / APPINGEDAM