Deze tekst is te vinden in het boek dat door het stadsbestuur van Zaltbommel in 1725 werd samengesteld voor die stadsfunctionarissen die aan het begin van hun dienstverband een eed moesten afleggen. Daarbij behoorde ook de organist die bijna automatisch tevens de zorg had voor het goed functioneren van het stedelijke klokkenspel. Zo'n 150 jaar later kwam in 1878 een klokkenist in dienst die zijn taak in de geest van bovenstaande eed lijkt te hebben ingevuld. Door de scheiding van Kerk en Staat in 1796 waakten de Zaltbommelse bestuurders toen allang niet meer over de werkzaamheden van de organist.
Veranderingen in de lucht
Ook in het Zeeuws-Vlaamse Hulst was het weer eens gebeurd: bliksem in de toren. In de nacht van 31 augustus 1876 brandde daardoor een deel van de Basiliektoren uit, waardoor ook het uurwerk en bijna alle klokken werden verwoest. Dat snel met de herbouw werd begonnen, blijkt onder andere uit twee brieven van klokkengieterij Petit & Fritsen in Aarle-Rixtel, gedateerd 12 december 1876 en 29 januari 1877, gericht aan de Hulster burgemeester Pierssens en handelend over een nieuw uurwerk, nieuwe luid- en speelklokken, mechaniek en 'al wat daarbij behoort voor een klokkespel (...) met gewoon handklavier. De prijs van het mechaniek Smulders is nog onbekend, deze kunnen ook later aangebragt worden (...)'.2 De naam 'Smulders' in relatie met het handklavier geeft aan, dat ook de firma Petit & Fritsen was terecht gekomen in de periode, waarin door beiaardinrichters en klokkenisten werd gezocht naar technische veranderingen, die de beiaard beter, minder zwaar bespeelbaar zouden maken. Zij dachten aan vervanging van het traditionele klavier met stokken als toetsen, door vindingen zoals die van de Maastrichtse pianofabrikant Frederik Smulders. Maar de tekst geeft ook de onzekerheid aan die er nog was: een prijslijst met Smuldersklavieren uit voorraad was bepaald nog niet aanwezig. Dit zoeken naar nieuwe technieken kan niet los worden gezien van vergelijkbare ontwikkelingen in de orgelbouw waarmee vele klokkenisten - meestal ook organist - te maken kregen.3 We zullen nog zien hoe de oude speelwijze 'recht arbeiders-werk' werd genoemd. Deze woorden lijken de speelwijze bovendien te veroordelen als weinig esthetisch. Stokken als toetsen, slaande en trappende bewegingen, eelt op de pinken, handschoenen bij koud weer, indien nodig spelend bij hoge temperaturen in korte broek en hemd. Esthetisch ... niet erg: toen niet en nu eigenlijk nóg niet.
Op weg naar nieuwe technieken
Smulders was dus een van degenen die naar nieuwe speeltechnieken zochten. Omstreeks 1870 presenteerde hij zijn vinding. Die bestond uit een pianoklavier met aan de zijkanten verticaal aangebrachte vliegwielen. Deze werden met de voeten door middel van twee treden - zoals bij een harmonium - in beweging gebracht. Voor een voldoende krachtige klokkentoon was een eenvoudige pianoaanslag niet sterk genoeg. De vliegwielen maakten deel uit van een constructie die de geringe toetsbeweging vergrootte, zodat de klepels toch krachtig tegen de klok sloegen.4 Zo zou iedere pianist/organist met een 'gewone' pianotechniek beiaard kunnen spelen. Overheersend nadeel was echter, dat de mogelijkheid voor het maken van nuanceringen ontbrak, juist een van de niet te missen eigenschappen van beiaardspel en van muziekspel in het algemeen. Smulders' klavieren werden geplaatst in onder andere Maastricht. Ook de Antwerpse beiaard kende tussen 1877 en 1904 een Smuldersklavier.
Anderen, zowel voor als na Smulders, gingen zoeken naar pianoklavieren in combinatie met andere hulpmiddelen. In Nederland plaatste de firma Eijsbouts, fabriek van torenuurwerken en beiaardinrichter te Asten, tussen 1900 en 1915 in een tiental torens dergelijke klavieren. Ferdinand Timmermans, stadsbeiaardier van Rotterdam, informeerde in zijn boek de lezer over pianoklavieren: de ondertoetsen waren 4 cm breed en hadden een diepgang van 6 cm. De afstand van een neergedrukte ondertoets tot de afwijkend hoge bovenkant van een boventoets bedroeg minstens 12 cm. Bespelen was alleen mogelijk door de toetsen verticaal in te drukken met bijeen geklemde, liefst gehandschoende vingers. 'De bespeling heeft veel pijn tengevolge' schreef Adriaan Loosjes. Bij sommige pianoklavieren bleef het spelen met de voeten gehandhaafd.5 Anderen experimenteerden met pneumatiek, elektro-pneumatiek of elektriciteit als hulpmiddel. De bekende Amsterdamse klokkenist Jacob Vincent werkte, samen met de Amsterdamse werktuigbouwkundige J.H. Geerlings, nog in 1935 ideeën uit met pianoklavieren, nu voorzien van een elektromotor.6
Zaltbommel en Middelburg: een eigen plaats
Tussen de Smuldersklavieren vanaf ca 1870 en de periode vanaf 1900 lijkt het klavier dat in Zaltbommel werd geplaatst een zuiver mechanische variant. Het werd bedacht door of onder invloed van de Zaltbommelse organist/klokkenist Gerard Peerbolte.7
Jan Gerardus Carolus Pieter Peerbolte domineerde zijn geboortestad Zaltbommel als muzikant van 1878 tot 1932. Organist, klokkenist, muziekonderwijzer, oprichter en eerste leider van de harmoniekapel 'Generaal Karel van der Heijden', oprichter en directeur van de Muziekschool, koordirigent: 55 jaar lang kon men niet om 'de Peer' heen.8 Een leven in dienst van de muziek was door zijn ouders niet bedoeld geweest. Zijn vader, in Zaltbommel werkzaam als kassier, wenste zijn oudste zoon ook op de kantoorkruk, in zijn nabijheid. Toen hij zijn zoon tijdens diens eerste werkdag boos op een fout wees en hem wegjoeg, zat deze een half uur later reeds achter de piano: muziek maken was zijn levensdoel.
Vooral onder invloed van de lokale organist van de Sint Maartenskerk en klokkenist van de Gasthuisbeiaard, C.A. Leenhoff, die de jonge Gerard les gaf op orgel en beiaard en eens enthousiast vertelde over een door hem gehoorde muziekuitvoering, gegeven door de toen landelijk toonaangevende W.F.G. Nicolaï, componist, dirigent, organist en docent - vanaf 1865 directeur - van de Koninklijke Muziekschool in Den Haag. Was het kantoorwerk niet geschikt gebleken, bij de jonge Peerbolte werd nog geprobeerd interesse bij te brengen voor het beroep van onderwijzer. Maar, toen hij in Arnhem examen moest doen, sloeg hij de bijna tegengestelde richting in: naar Den Haag, waar hij Nicolaï opzocht! Die reis had tot gevolg, dat hij leerling werd aan de Haagse Koninklijke Muziekschool. Toen zijn muziekleraar van het eerste uur, Leenhoff, op 14 april 1878 overleed, schreef reeds een dag later de jonge Gerard een brief naar het stadsbestuur met de vraag of hij deze als klokkenist mocht opvolgen. Zijn leraar Nicolaï ondersteunde vanuit Den Haag zijn leerling door op 5 mei een aanbevelingsbrief naar Zaltbommel te sturen. Het resultaat was, dat Gerard Peerbolte werd benoemd tot tijdelijk klokkenist op een jaarsalaris van f 200. Zodra hij zich als muziekonderwijzer in Zaltbommel had gevestigd, zou zijn tijdelijke aanstelling in een vaste worden omgezet en het salaris worden verhoogd naar het niveau waarmee zijn voorganger was geëindigd: f 300.9
Omdat hij reeds een aantal jaren voor Leenhoff diensten in de St Maartenskerk had waargenomen, werd hij ook daar diens opvolger, reeds op 16 april. Hij bespeelde er het grote, in 1786 door de Rotterdamse orgelbouwer Andries Wolferts gebouwde orgel, waarop hij met behulp van drie klavieren en 35 stemmen de gemeentezang begeleidde en er naderhand ook concerten op gaf. Omdat hij was geboren op 8 september 1859 had hij dus al op jonge leeftijd vaste verplichtingen op zich genomen. Op zijn verzoek werd hij tot vast klokkenist benoemd ingaande 1 oktober 1884. Toen immers had hij voldaan aan de voorwaarde, gesteld bij zijn tijdelijke benoeming: hij wás nu afgestudeerd muziekonderwijzer in zijn woonplaats.
Toch was hij blijkbaar niet van plan altijd in Zaltbommel te blijven. Een toevallige vondst in het Leidse Gemeentearchief toont hem een jaar later reeds als een van de zeven sollicitanten naar de functie van organist aan de Pieterskerk aldaar. In het Leidsch Dagblad van 7 september 1885 had de oproep gestaan, Peerbolte reageerde twee dagen later al. Ook dit was weer een plaats die bijna vanzelfsprekend werd gecombineerd met die van stadsklokkenist. Vier musici uit Leiden, één uit Nijkerk en één uit Delft, waren zijn mededingers. Hij werd niet benoemd. Of hij later nog elders een poging heeft gedaan, werd nog niet gevonden.10
Over zijn langdurig functioneren als klokkenist is in het Zaltbommelse archief veel te vinden. Zijn versteekopgaven bijvoorbeeld zijn van bijna ieder jaar aanwezig, waarbij hij soms zijn keus beargumenteert.11 Daarnaast is van hem een brief bekend waarin hij zich uitvoerig uitlaat over klank- en stemmingsproblemen bij oude beiaarden. Hij geeft in andere bronnen inzicht betreffende de noodzakelijke muzikaliteit in bespelingen en toont grote inzet in de programmering ervan door zijn verzoeken aan het College van B&W om subsidie zodat hij nieuwe speelmuziek kan kopen. Een in het archief aanwezige lijst, die zo'n vijf pagina's beslaat, geeft van zijn repertoire een goed beeld. Het propageren van goed beiaardspel was hem veel waard. Zo stelde hij eens voor, ten behoeve van een extra bespeling, op eigen kosten 500 programma's onder de Bommelaren te laten verspreiden.
Tussen de jaren 1895 en 1898 heeft hij contacten met de klokkenist van Middelburg, Jan Morks en met de gemeentebouwmeester aldaar. Peerbolte bezocht toen Middelburg vanwege de restauratie van de Abdijbeiaard. Naderhand trad hij er op als adviseur vanwege het in 1898 plaatsen van een tafelklavier aldaar naar Zaltbommels model, de vóórganger van het pianoklavier waarmee naderhand Morks op een bekend geworden foto werd afgebeeld. Tijdens het Beiaardcongres te 's-Hertogenbosch in 1925 was Peerbolte deelnemer en wordt zijn naam genoemd in de lijst van inzenders die het mogelijk maakten dat er ook een tentoonstelling kon worden ingericht.12
Toch is uiteindelijk het beeld ontstaan van een niet veel met collega's contact zoekend klokkenist, die in zijn eigen stad met plichtsbesef aan het werk is geweest, vanuit de in die tijd levende gedachte dat 'het volk' ook door doordachte programmering en muzikaal spel kon en zou worden opgevoed tot goede muziekbeleving.
Na ongeveer 55 jaar functioneren nam hij eind september 1932 - inmiddels 73 jaar oud - afscheid. Als organist in de kerkdienst onder andere met een improvisatie over psalm 72 en 'met het meesterlijk gespeelde Halleluja van Händel'. Als klokkenist in de Raadsvergadering van 30 september waar hij, temidden van talrijke aanwezigen, werd toegesproken door burgemeester Cambier van Nooten. Het Weekblad voor Zaltbommel, Bommeler en Tielerwaard van 7 oktober vermeldde, naar het lijkt niet zonder enige trots, dat onder degenen die werden binnengeleid ook was 'zijn broer, de HoogEdelgestr. Heer Mr. L. Lietaert Peerbolte, dir.-generaal der volksgezondheid'.13
Na zijn pensioen werd hij niet vergeten, want vanwege zijn 75ste verjaardag werd hij vóór en in zijn huis gehuldigd en ontving hij de gouden eremedaille in de Orde van Oranje-Nassau. De oude stadsmusicus overleed op 3 mei 1939, bijna tachtig jaar. St. Maartenskerkklokken, orgel- of beiaardspel zouden zijn begrafenis niet begeleiden: drie dagen later vond de verassing - zeker in díe tijd ongewoon voor iemand binnen het protestants-christelijke milieu - plaats in het Crematorium te Driehuis-Westerveld. 'Op uitdrukkelijk verzoek van den ontslapene geen bloemen, geen toespraken, geen bezoek. Bescheiden was het leven van den knappen toonkunstenaar; bescheiden moet ook zijn heengaan zijn' vermeldt de rouwadvertentie. Toch werd hij niet vergeten. Op 25 november 1966 nam de gemeenteraad het besluit een straat naar hém te vernoemen en niet naar Franz Liszt, Edouard Manet, Peter van Anrooy en zijn opvolger Henk Parren. Zóveel indruk had hij met al zijn muziek maken nagelaten.
De beiaard in de Gasthuistoren
Toen de jonge Gerard Peerbolte voor het eerst de Gasthuistoren beklom, trof hij daar een beiaard aan met 28 klokken, waarvan 20 in 1654 waren geleverd door François Hemony uit Amsterdam. In 1721 was het instrument aangevuld met drie klokken van Claes Noorden en Jan Albert de Grave, eveneens uit Amsterdam. In 1735 waren er nog vijf aan toegevoegd door de Maastrichtse gieter Petrus Bouvrie. Was twee jaar tevoren het trommelspeelwerk vernieuwd, in 1768 had klokkenist Laurens Sikkel voor een totale revisie gezorgd. Zo'n 110 jaar later was het echter niet meer goed gesteld met de beiaard, mede ten gevolge van de slechte bereikbaarheid van mechaniek en klokken door de ophanging in een te krappe open spits. Zes hoogste klokjes waren in 1901 volgens Peerbolte onbruikbaar, zodat hem eigenlijk slechts 22 klokken ter beschikking stonden ten behoeve van de wekelijkse bespelingen op dinsdag en vrijdag, en ten dienste van het automatisch spel dat in Zaltbommel 24 uur de tijd aangaf op de hele en halve uren en kwartieren, met een 'klik' tussen de kwartieren. Totdat artsen van het Gasthuis in 1905 vonden 'dat de gezonde mensen maar iets over moesten hebben voor de zieken' en het nachtspel werd afgeschaft.14 Een breekpunt met het verleden.
Een belangrijk jaar
In de Zaltbommelse beiaardgeschiedenis zou 1896 óók een breekpunt met het verleden betekenen, zij het niet blijvend. Enige jaren daarvoor was al duidelijk, dat de torenspits aan een restauratie toe was. Dat gebeurde in 1895, waardoor het carillon vanaf 13 augustus tot eind december buiten gebruik was, onttakeld werd, opgeborgen en gereviseerd in een gebouwtje op het kerkplein.15
Het weer bruikbaar maken van de beiaard kwam in 1896 traag op gang, te traag volgens de burgemeester en de beide wethouders. Daarom werden Peerbolte en smid Van Voorden in hun vergadering van 28 april ontboden en werd de laatste gemaand, zo snel mogelijk het hele, halve en kwartierspel in orde te maken. Peerbolte zou toezicht houden. Plannen, die er al waren voor technische verbeteringen, moesten dan daarna maar worden gerealiseerd: de openbare tijdaanduiding moest hoognodig weer klinken. Het resultaat van dit besluit is duidelijk terug te vinden in de nota die Van Voorden een jaar later indiende over werk dat hij in 1896 op de toren had gedaan.16 In januari werd waarschijnlijk binnenwerk verricht, in februari werd drie dagen gewerkt, maart werd overgeslagen en in april werden vijf dagen genoteerd. Daarentegen werd de gehele maand mei en in juni t/m de 23ste gewerkt, soms wel door twee man twaalf uur per dag: de aanmaning van B&W van 28 april had geholpen! Smid Van Voorden noteerde een bedrag van f 270,22 voor geleverd werk en materiaal in de periode 1 januari t/m 23 juni 1896. Het werk had geheel betrekking gehad op het automatisch spel: 'ten dienste speelwerk' kreeg deze nota daarom als kopje.
'Een eenvoudig houten tafelklavier'
En dan is daar ineens een brief van Peerbolte, op 5 juli geschreven aan B&W, omdat ook het klavier weer speelklaar zou worden gemaakt. In de brief vroeg hij beleefd 'bij het wederopstellen van het wekelijksch klokkentoestel' twee wijzigingen te willen toestaan: A. het aanbrengen van een eenvoudig houten klein tafelklavier (naar nader door hem aan te geven schaal), B. het daaraan benodigde welbord met 29 nieuwe (kleine) tuimelaars.
Het leek hem dat dit wel door 'den smid der Klokken kon worden bewerkstelligd'.17 Het verzoek onderbouwde hij met enkele doordachte, zelfs onderstreepte argumenten. Hij vroeg om deze veranderingen 'wijl het tot nog gebruikte toestel [= het stokkenklavier], zeer onhandig en zwaar werk geeft, terwijl het tafelklavier behalve de menschelijker beweging, aan den speler meerdere artistieke vrijheid toestaat - (tegenover de tot nog toe "rollende vuisten en trappende voeten"-idioom der Klokkenisten.[recht arbeiders-werk!]' voegde hij er nog extra aan toe. In Zaltbommel zou dus een ander beiaardklavier komen. Ook dáár weg met het stokkenklavier: dat was 'onhandig en zwaar, met niet al te natuurlijke bewegingen, dat muzikaal spel tegenwerkte'.
Het is nogal wat, die kritiek op de oude traditionele speelwijze, gedaan door iemand die al jaren zo speelde. Op wat voor locatie en op wat voor klavier hij zijn bescheiden beiaard liet klinken is te zien op het schilderij van de 19de-eeuwse Franse schilder Charles Mezzara.18 Het bevindt zich in het Maarten van Rossummuseum in Zaltbommel en geeft het beeld van een stokkenklavier met Hollands pedaal, geplaatst in een krap, stoffig zoldertje waarin zowel van benedenaf als verder naar boven toe ladders de zolders toegankelijk maken. Het verhaal gaat, dat Franz Liszt rond 1850 per boot Zaltbommel passeerde, het carillon hoorde spelen en daar zó door werd geboeid, dat hij aan land ging en met de beiaardier - Leenhoff - kennis maakte. Het kan bijna niet anders dan dat Leenhoff de beiaard aan Liszt heeft laten zien: dit schilderij geeft ons dan een blik in de ruimte waarin ook pianist Liszt mogelijk zich in het beiaardspel heeft laten onderrichten.
Wat betreft het in 1896 door Peerbolte gewenste tafelklavier: de geraadpleegde bronnen wijzen niet naar een ander plan: correspondentie met Smulders is niet te vinden. Het lijkt wel of Peerbolte uiting gaf aan een plotselinge opwelling: nú was er het moment om de speeltrant rigoureus te verbeteren.
Zijn verzoek werd in de Collegevergadering van 15 juli 1896 behandeld en drie dagen later kreeg Peerbolte reeds antwoord: of hij een opgave van kosten wilde indienen. Nog dezelfde dag stuurde hij een brief, die op 22 juli werd besproken. De besluitvorming ging snel, want op 25 juli werd hem een krediet van ten hoogste f 55 toegezegd voor het laten maken van een tafelklavier. Binnen drie weken lag er dus de toestemming voor een geheel nieuwe vorm van beiaardspel. Of het eigenlijk het College veel uitmaakte, wat voor klavier daarboven stond en hoe hun actieve stadsmuzikant zijn klokken tot klinken bracht, is een vraag en een relativerende gedachte. De klokkenist kwam zélf met het voorstel en de argumenten waren blijkbaar positief bevonden, evenals de kostenberekening.
De ingebruikneming
Over het jaar van ingebruikneming van het tafelklavier is onduidelijkheid. Het lijkt erop, dat het voor het eerst werd bespeeld op Koninginnedag 31 augustus 1896, hoewel er bronnen zijn die 1897 noemen. Want in zijn brief aan het College van 5 juli 1896 schreef Peerbolte dat hij hoopte, het op Koninginnedag te kunnen bespelen. Daar komt bij dat Van Voordens rekening voor het maken ervan eindigt op 1 september 1896 - om het geheel vóór de bespeling klaar te hebben, naar mag worden aangenomen. Bovendien is er een brief van de Zaltbommelse gemeentearchitect A.M.A. Gulden aan zijn Middelburgse collega. Die brief, met een aanvulling door Peerbolte, dateerde hij 1 september 1896.19 Gulden schreef: 'Gisteren heeft het speelwerk voor het eerst weder dienstgedaan; een en ander werkt uitmuntend, door het aanbrengen der verandering van het geheel en vooral door het vervangen van het hand en voetspel in een klavier, kan er nu uitgehaald worden wat er in zit, ik voor mij vertrouw dat deze verandering bij andere Gemeenten navolging zal vinden, Peerbolte heeft het er goed afgebragt, ieder die piano kan spelen kan er spoedig op spelen, de smid v Voorden die daar wat van kan, speelde al dadelijk 2 stukjes. Zoodat men niet afhankelijk is van een enkel persoon'. Ook Peerbolte sprak in zijn toevoeging lovende woorden: 'Het heeft voldaan [onderstreepte hij] - en tegen 3 klokken voorheen, speel ik nu op 6 klokken tegelijk - er wordt dus heel wat meer volheid bereikt'. Ten slotte legden Van Voorden en Peerbolte in de Collegevergadering van 10 maart 1897 verantwoording af voor de kosten. Al deze bronnen wijzen dus op een ingebruikneming op 31 augustus 1896.20
Heeft het blijvend voldaan?
Jaren later, op 5 mei 1923, bracht Peerbolte in een brief aan het College de in dat jaar geplande nieuwe beiaardrestauratie ter sprake, met ook een notitie over 'het wekelijks klavier. Dat is nooit goed geweest, maar komt nu zonder gebreken, door de goede zorgen van den reparateur. Veel moest worden veranderd, vernieuwd! De nieuwe ijzeren transporteur is 'n degelijk, mooi stuk werk'.21 Het lijkt een wat erg negatief beeld na de aanvankelijke tevredenheid, jaren daarvoor, op 31 augustus 1896. Het ziet ernaar uit, dat hij door de jaren heen is blijven zoeken naar technische verbeteringen, maar dat het spelen zelf hem wel voldoening gaf. Hoe zou hij anders het met zoveel toewijding bespelen van de beiaard jarenlang hebben volgehouden. Zo schreef Mr. Loosjes in 1916: 'De klokkenist (...) is met de tegenwoordige inrichting zeer tevreden en schrijft, ten bewijze dat zij voldoet, dat men zijn beieren soms zelfs bij Meteren (tusschen Opijnen en Tiel) hoort'.22 Maar in zo'n 27 jaar gebruik waren wel veel problemen gerezen, die dus in 1923 eindelijk zouden worden opgelost. Vanaf dat jaar tot 1932 lijken geen opmerkelijke veranderingen in de constructie meer te zijn aangebracht. Wel werden er in 1931 klokken veranderd: toen ruilde klokkengieter Petit & Fritsen de kleinste drie klokjes om voor nieuwe.23
Tóch weer 'rollende vuisten en trappende voeten'
Op 4 oktober 1932, vier dagen na het afscheid van klokkenist Peerbolte, schreef de 45-jarige inwoner van Zaltbommel en musicus Henk Parren een briefje naar B&W: of hij wekelijks het carillon mocht bespelen. De tijdelijke toestemming kreeg hij, evenals zijn definitieve aanstelling op 1 januari 1933. Hij ging daarmee behoren tot het langzaam slinkende groepje beiaardiers dat een pianoklavier gebruikte. Want in 1935 werd in de Maastrichtse Sint Servaastoren het pianoklavier weggehaald. Een jaar later gebeurde dat in Enkhuizen. Middelburg en andere plaatsen zouden volgen. In de winter van 1944/45 werd de Zaltbommelse torenspits afgebroken, de beiaardklokken verdwenen letterlijk onder de grond. Henk Parren zou in 1958 een vernieuwd instrument inspelen: op een nieuw, maar traditioneel stokkenklavier. Ook in Zaltbommel waren de 'rollende vuisten en trappende voeten' tóch weer teruggekeerd, maar... nu 'volgens de normen uit 1949 van de Nederlandse Klokkenspel-Vereniging'.
|
1. Streekarchief Bommelerwaard (SAB), inv.nr 20/140: 'Eedeboek', Register met de door verschillende stedelijke functionarissen af te leggen eden 1725 - 1850, f. 61.
2. Stadsarchief Hulst, Wnrs 100-I, 12 december 1877 en 29 januari 1877.
3. Zie T. van Eck en H. de Kler (ed.), Orgelkunst rond 1900. Een bundel opstellen. Alphen aan den Rijn 1995.
4. Zie hiervoor o.a. A. Lehr, Beiaardkunst in de Lage Landen (Tielt 1991) 218-221 (met illustraties), waar ook andere experimentele klavieren worden besproken.
5. F. Timmermans, Luidklokken en beiaarden in Nederland (Amsterdam 1941). Tweede vermeerderde druk 1950. Zie pagina 152-153 en afbeelding 41. A. Loosjes, Torenmuziek in de Nederlanden (Amsterdam 1916) bij de beschrijving van de Goese beiaard.
6. Zie o.a. NRC, 21 januari 1935 en Klok & Klepel (december 1984), 10.
7. Verbindingen met een pianoklavier in Middelburg en mogelijk ook in Lochem worden in het volgende artikel behandeld.
8. SAB 21/844. Opmerking in een brief bij stukken over benoeming nieuwe organist in 1932.
9. SAB, inv.nr 19/53.
10. Gemeentearchief Leiden, Kerkvoogdij Leiden inv.nr 1111(1). Benoemd werd R.Th van Leeuwen.
11. Aan Peerboltes repertoire zal ik later aandacht besteden.
12. Zie Beiaardkunst. Handelingen van het Tweede Congres te 's-Hertogenbosch 1925. 's-Hertogenbosch 1925. Daarin zijn ook twee lezingen gepubliceerd die handelen over pianoklavieren.
13. Hun beider vader, Lammert Peerbolte, trouwde 8 juli 1859 met Martijntje Jacoba Agneta Lietaert. Deze broer voegde dus de naam van zijn moeder bij zijn achternaam, mogelijk omdat het huwelijk van zijn broer kinderloos bleef.
14. SAB, inv.nr 19/472 en 19/780 en 781. Ook inv.nr 19/2717 (Geheime notulen), 30 maart 1906.
15. SAB, inv. nr 19/1935, Stukken betreffende de restauratie van de spits van de Gasthuistoren.
16. SAB, inv.nr 19/1938, nr 282.
17. Hiermee bedoelde hij G.J. van Voorden. Al in 1705 leverde een A. van Voorden ijzerwerk tbv het koor van de Grote Kerk. E. Epkema, 'Historische bijzonderheden omtrent de St Maartenskerk en toren te Zaltbommel'. Gelre X (1907) 173. De firma Van Voorden bestaat in Zaltbommel nog steeds en een industriegebied draagt de naam 'Van Voordenpark'.
18. Charles Mezzara (1858-na 1940) was de zoon van de kunstschilder en beeldhouwer Joseph Mezzara en Suzanna Mathilde Leenhoff; via zijn moeder was hij de kleinzoon van Carolus Antonius Leenhoff, de voorganger van Peerbolte als beiaardier en organist van Zaltbommel. Charles en zijn gezin woonden vanaf 1882 tot waarschijnlijk na 1905 in Zaltbommel. Behalve de hier gereproduceerde schilderstukken vervaardigde hij er enige portretten, gedateerd 1884 en 1885; tussen 1878 en 1885 exposeerde hij in Parijs in de bekende Salon. SAB, Bevolkingsregister Zaltbommel, vestigingsregister 1882. Tussen de Voorn en Loevestein II, 1 (1966), 65. J. de Loos-Haaxman, 'Afstamming en nakomelingen van Ds. Isaäc Junius Frz.'. In: De Nederlandsche Leeuw LXXI, 9 (1954) 278-292, aldaar 285. U. Thieme, F. Becker en H. Vollmer, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler von der Antike bis zur Gegenwart. 43 dln. (Leipzig 1907-1962) XXIV, s.v. Mezzara.
19. ZAM, inv.nr 1040.1, dossier 195.
20. De beschrijving van zowel het Zaltbommelse als het Middelburgse tafelklavier worden in het volgende artikel behandeld.
21. SAB, inv.nr 19/673, nr 551.
22. A. Loosjes, De torenmuziek in de Nederlanden. Amsterdam 1916.
23. SAB, inv.nr 18/774, dossier Gasthuistoren 1929-1965.
|