BENOÎT FRANSSEN (1893-1978) HERDACHT  Terug

Op 2 december 1978 was het precies een kwart eeuw geleden dat de veelzijdige en invloedrijke Maastrichtse musicus Benoît Franssen op 85-jarige leeftijd het tijdelijke voor het eeuwige verwisselde. Hij heeft niet alleen op een indrukwekkende manier invloed gehad op een belangrijke periode van het muziekleven in Maastricht en de omringende (Eu)regio, maar onder meer ook door zijn nagelaten composities een blijvend stempel gedrukt op de concertpraktijk en de ontwikkeling van de beiaardmuziek in België en Nederland.


John Hoenen ____________________________________________________________
Benoît Jean Franssen, in Maastricht geboren op eerste Paasdag, 22 april 1893, stamde uit een grote, muzikale familie waarin het Rooms-Katholicisme een voorname rol speelde. Zijn vader, die onder meer dirigent van het koor van de Maastrichtse Jezuïtenkerk was, betrok hem wel al vroeg bij de muziek, maar zag daar, letterlijk, geen brood in. Zoonlief moest onderwijzer worden want vaders wil was wet. Dus ging Benoît in die richting aan de Rijkskweekschool van Maastricht studeren. Hij heeft echter na voltooiing van zijn opleiding nooit in het reguliere onderwijs voor de klas gestaan. Intussen had hij wel al, voornamelijk op eigen gelegenheid, zijn toonkunstige talenten behoorlijk weten te ontwikkelen. Zo gauw dat even kon, liet hij ze professioneel bijslijpen in Aken, waar hij aan het Gregoriushaus, onder leiding van hoofdvakdocent en Domkapellmeister Nekes, zijn diploma koordirectie behaalde. Daarna ging het richting Luik - de stad waarmee Maastricht eeuwenlang bestuurlijk verbonden is geweest - waar hij bij de professoren Daneels (orgel), Malherbe (zang), Sylvain Dupuis (contrapunt) en Smulders (harmonieleer) lessen ging volgen. Laatstgenoemde, de grote Maastrichtse componist Carl Smulders1 met wie hij goed bevriend werd, was en bleef het lichtend voorbeeld voor Franssen. Zijn dochter Josée Franssen vertelde mij onlangs, dat op een centrale plaats in het ouderlijk huis een portret van Smulders hing. Een teken aan de wand.


Militair kapelmeester


In 1913 begon B.J. Franssen zijn muzikale carrière als dirigent van het toenmalige Sint Servaaskoor, een koor waarbij de hoge zangpartijen nog door jongensstemmen ingevuld werden. Na zijn aanstelling zou hij langer dan een halve eeuw als cantor/organist en dirigent aan die kerk verbonden blijven. Een groot aantal missen van vaak hoge moeilijkheidsgraad heeft hij in de loop van de tijd met doorslaand succes uitgevoerd. Naast werken van Palestrina, Lassus, Josquin des Prez en Viadana, voerde hij imposante, modernere missen van Diepenbrock en Andriessen uit. Ook zelfgecomponeerde stukken nam hij op het programma, zoals lofstukken en de Messe en l'honneur de Saint Servais. Organist van de kerk was lange tijd Jean Franssen, de oudste zoon van Benoît. Hij was een met talent gezegende orgelsolist, maar koos toch voor de piano. Hij werd een pianist van internationale allure en betekenis2. Sinds 1964 staat Benoît Franssens' leerling en opvolger Peter Serpenti, geboren en getogen Maastrichtenaar, aan het hoofd van het sinds 1974 in Cappella Sancti Servatii omgedoopte en van vrouwenstemmen voorziene kerkkoor.


Interbellum


In de mobilisatieperiode 1914-1918 ging Franssen als militair kapelmeester onder de neutrale wapenen. Nederland hield zich namelijk afzijdig in de Eerste Wereldoorlog.
Franssen werd na de oorlog als directeur van de Koninklijke Harmonie weer in Maastricht actief en dirigeerde verder ook bij enkele andere koren en blaasorkesten in Limburg.
Tijdens het interbellum pakte hij zijn studies weer op en behaalde diploma's voor muziektheorie en solfége in Aken en in Luik, respectievelijk aan het Gregoriushaus en het Conservatoire Royal. Medio 1921 behaalde hij daar als leerling van Smulders de eerste prijs voor harmonieleer.
Maar zijn studeerhonger was nog niet gestild, dus vulde hij onder andere zijn compositorische kennis aan bij Joseph Jongen (1873-1963), hoofdvakdocent van het conservatorium in Brussel. Hij nam ook nog vioolles en bekwaamde zich in de bespeling van verschillende blaasinstrumenten.
In het Maastrichts Stedelijk Orkest (MSO) schijnt hij zelfs - ter vervanging - altviool of de bastuba te hebben gespeeld. Als docent startte Franssen in 1922 aan de Stedelijke Muziekschool Maastricht, waar hij vooral de theoretische vakken onderwees. Dat ging ook later zo door, maar uitgebreider, toen dit instituut tot Stedelijk Muzieklyceum promoveerde.


Leraar en organisator


Vrijwel iedere musicus die in die tijd serieus muziek studeerde, kwam met Franssens strenge, maar meestal vruchtbare scholing in aanraking. Naast inmiddels gestorven, maar destijds vooraanstaande musici als Paul Hupperts, Henri Heydendael, Gerard Kockelmans en Jean Wolfs, wil ik hier mij bekende oud-leerlingen zoals Louis Toebosch, Mathieu Steijns - maar liefst 40 jaar stadsbeiaardier van Maastricht3 - Peter Serpenti, Willy Hageman en 'bovengetekende' noemen. De consciëntieuze Benoît Franssen - onverzettelijk, maar zeker niet gespeend van humor - kende de algemene muziektheorie en muziekgeschiedenis op zijn duimpje. Op kerkelijk muziekgebied was hij zonder meer een autoriteit. Maar ook organisatorisch, in bestuurlijke zin, wist hij van wanten. Hij werd in 1939 benoemd tot voorzitter van de R.K. Organisten- en Dirigentenvereniging in Nederland en in 1947 tot lid van de Landelijke Commissie voor het Staatsexamen. Waarnemend directeur van het toen tot conservatorium bevorderde muzieklyceum in Maastricht werd hij vervolgens in 1957.


Nestor


In de kerk liet Benoît Franssen het niet bij dirigeren, het koorscholen van mannenzangers en kräölkes - zo werden de jongenszangers (koraaltjes) in Maastricht genoemd - of het bespelen van het kerkorgel. Hij beklom, vooral na de restauratie van het carillon in 1934/35, met regelmaat de toren van de Sint Servaaskerk om de beiaard te bespelen. Maar daar liet hij het niet bij, want hij oogstte, na geslaagde studies aan de in 1922 opgerichte beiaardschool in het Belgische Mechelen, groot succes met knappe composities voor dit 'hoogwaardig' instrument. Hij kreeg er dan ook verschillende prijzen voor. In die tijd onderhield hij beginnende contacten met de Nederlandse Klokkenspel-Vereniging en (vanaf 1953) met de naar Vlaams voorbeeld ontstane Nederlandse Beiaardschool. Benoît Franssen, dirigent, leraar, beiaardier en componist was bovendien de grote man van de zomerbeiaardconcerten in Maastricht, die nu nog altijd door de Stichting Carillons Maastricht jaarlijks worden georganiseerd. Jarenlang was hij de voorzitter van de gemeentelijk Adviescommissie voor Carillonaangelegenheden. Hij mag met recht de nestor van de beiaardmuziek in Maastricht genoemd worden.


Beiaardier en relaties


Door zijn activiteiten rondom de Sint Servaasbeiaard van Maastricht en zijn studies in Mechelen - hij deed daar overigens nooit eindexamen en wilde dat ook niet - maakte Franssen als knap musicus zowel indruk op zijn leermeesters als bij andere, in Mechelen werkzame klokkenspeldeskundigen. Hij won verschillende compositie-wedstrijden, waardoor hij nog meer in achting steeg. De positieve waardering van zijn collega's was bijna altijd wederkerig zodat er vriendschappelijke relaties en opdrachten uit ontstonden. Beiaardcomposities van Franssen zijn aan zijn Mechelse leermeesters Jef Denijn en Staf Nees opgedragen. Ook de in Mechelen gevestigde beiaardinstallateur Désiré Somers behoorde bij het gezelschap, waarmee Franssen goede relaties onderhield. Bij de inspeling van de door de firma Somers in 1935 gerepareerde en vernieuwde beiaard - van het piano- weer naar het stokkenklavier - van de Sint Servaaskerk kwamen de drie Belgische specialisten dan ook naar Maastricht om het instrument kritisch te beluisteren, respectievelijk te bespelen.
Een andere, belangrijke relatie van Franssen was de Antwerpse componist Jef van Hoof (1886-1959), ook verbonden aan de Mechelse school. Van Hoof leerde hem onder meer de compositorische kneepjes met betrekking tot de beiaardmuziek. Franssen waardeerde hem zo, dat hij in het sterfjaar van Van Hoof een In Memoriam voor beiaard aan hem opdroeg.


Oeuvre en stijl


Hoewel Benoît Franssen als praktiserend toonkunstenaar op de eerste plaats uitvoerend kerkmusicus wilde zijn, heeft hij een belangrijk aandeel gehad in de ontwikkeling en de verrijking van de Zuid-Nederlandse klokkenspelkunst. Naast zijn betekenis als beiaardier - hij beperkte zijn optredens eigenlijk tot het Servaascarillon - en zijn relaties met de Mechelse beiaardwereld en daarmee verwante componisten, heeft hij als componist zo'n dertien werken voor beiaard - inmiddels grotendeels uitgegeven - nagelaten.4 En wat nog meer zegt: bijna al die werken zijn authentiek (en soms virtuoos) voor het instrument geschreven. In het algemeen is Franssens beiaardstijl beïnvloed door de laatromantiek en wekt deze een degelijke, vormvaste indruk. Deze conclusie valt ook, generaliserend, te lezen in een 'componistenportret' over Franssen, in maart 2002 gepubliceerd door beiaardier Jos D'hollander uit Temse (B) in het Magazine van de Vlaamse Beiaard Vereniging. Opvolger Peter Serpenti, die net als Mathieu Steijns al als koorknaap onder Franssen zong, vond zijn muziek "meestal ingetogen maar met een heel eigen stijl en in duidelijke lijnen". En beiaardier Roel Smit uit Doetinchem tenslotte, die al twee keer, in 1992 en in augustus van dit jaar, het volledige werk van Benoît Franssen op een zomerconcert van de Stichting Carillons in Maastricht heeft uitgevoerd, noemde diens muziek in het algemeen "sterk van architectuur en getuigend van groot vakmanschap".
Voor zijn vele verdiensten werd Benoît Franssen drie keer onderscheiden. Hij werd benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau, Ridder in de orde van de H. Silvester en was drager van het Erekruis Pro Ecclesia en Pontifice.
1. Carl (ook wel Charles) Smulders (1863-1934), verdeelde zijn werk en leven over zijn geboortestad Maastricht en Luik. Als componist heeft hij een belangrijk oeuvre nagelaten, hoewel hij als universeel mens ook op vele andere terreinen actief is geweest. In Luik werd hij leraar aan het conservatorium, gaf er solfège en harmonieleer, maar trad ook als pianist voor het voetlicht. Als renaissancemens schreef hij (Franstalige) romans, essays over uiteenlopende onderwerpen en ontwierp hij nieuwe mechanische systemen. Al jong was hij betrokken in de pianozaak van zijn vader Frederik, die hij assisteerde bij nieuwe vindingen op pianobouwgebied, maar ook op beiaardterrein. Eind 19e eeuw werd het stokkenklavier van de Servaasbeiaard vervangen door een door Frederik Smulders uitgevonden pianoklavier.
2. De inmiddels overleden Jean Franssen (geb. 1920) studeerde cum laude aan het Luikse conservatorium af en voorts bij grote pianisten als Closson en Fisher. Hij veroverde onder meer de Prix de Virtuosité van de Belgische Regering (1946). Vanaf 1954 werd hij hoofdleraar aan de conservatoria van Luik en Maastricht en genoot sindsdien - hij componeerde ook - grote bekendheid als pianosolist.
3. Maastricht heeft op het moment twee goed bespeelbare beiaarden. Eén in de toren van het stadhuis en het instrument van de huidige Sint Servaas Basiliek. De zoon van Mathieu Steijns, Frank, is nu de stadsbeiaardier. Voorafgaande aan de twee generaties Steijns waren er vijf generaties Mullers, die vanaf 1794 de functie van stadsbeiaardier in Maastricht invulden.
4. De beiaardwerken van B.J. Franssen, mij tot nu toe bekend,: Preludium en Fuga (1935); Passacaglia, Koraal en Fuga (1954); Gondoliera (1954); Fantasia over Die Winter is verganghen (1955); Variaties over een thema van Paganini (1955); Sonata (1956); Suite Archaïque (1956); Epitaph, In Memoriam Jef van Hoof (1959); Legende (1960); Scherzo (1963); Sprookje (1963/64); Gavotte (1963) en Sonatine (1964).