Oefenklavieren zijn bijna zo oud als het vak van beiaardier zelf. Jonkheer Jacob van Eijck, de befaamde Utrechtse beiaardier, bestelde in 1631 reeds een klavier, "een accord cimbalen ofte cleyne klockgens, omme sijne discipelen daerinnen (in het beiaardspel) binnenshuis te oeffenen, die anders tot sijn ende der stadts schande op de publycque clocken souden brodden…"
Maar ook daarvoor wordt al gesproken van oefenklavieren. De beiaardier van Haarlem, Jan Philipsz. van Velsen, laat in zijn boedel- beschrijving (1625) een klavier na: "beyerwerckje van cimmeltjes". Alle dus uitgerust met cimbalen, kleine klokjes. Pas in 1795 wordt gesproken van een oefenklavier met klankstaven, hoewel bekend is dat de metallofoon reeds eerder in gebruik was, namelijk in de werkplaats van de Hemony's als hulpmiddel bij het stemmen van klokken maar ook als instrumentje voor bruiloften en partijen.
In het Nationaal Beiaardmuseum bevinden zich enkele unieke exemplaren, waaronder het oefenklavier van Boudewijn Scheepers, gebouwd tussen 1732 en 1750.
Gert Menkveld
Gert Menkveld (*1926) studeerde HTS werktuigbouwkunde in Amsterdam en raakte daar geboeid door de Amsterdamse beiaardklanken. In 1980 meldt hij zich aan als student aan de Nederlandse Beiaardschool in Amersfoort, alwaar hij een aantal jaren de studie bij Leen 't Hart volgt.
Het oefenklavier, zoals ontwikkeld door Peter Bakker, mocht door hem worden opgemeten en vormde het startsein om zelf aan de slag te gaan. Rekening houdend met de wensen van medestudenten en beiaardiers zet hij een eigen koers in en ontwikkelt aldra een eigen concept. De vele herriemakende klavieren, en nog meer de 'stomme' klavieren zonder klankstaven - waar menig beiaardier het vak op heeft moeten leren - vormen een vruchtbare achtergrond om de zoektocht te starten naar een verbeterd instrument.
Na zijn pensionering maakt hij zijn eerste oefenklavier in 1982. Sinds 1989 levert hij op bestelling aan zowel particulieren, als gemeente-eigenaren (diverse torens, o.a. Zuidertoren Amsterdam) en onderwijs-instellingen. Twaalf compleet nieuwe instrumenten en tien verbouwingen van bestaande klavieren volgens eigen concept, laat hij na. Daarnaast bouwde hij diverse kleine instrumenten (clavichord, metallofoon, windharp etc.).
Jaren geleden klonk het al uit zijn mond: "Dit is mijn laatste klavier, 't is nu mooi geweest", waarna de trotse eigenaar pochte: "Ik krijg Menkvelds laatste klavier". Maar iedere keer wist men hem toch steeds weer over te halen om nog één keer aan de gang te gaan. Een klavier kost hem vijfhonderd werkuren; het schijnt nu dan ook echt afgelopen te zijn. Zijn ideeën heeft hij vastgelegd in een compleet bouwplan met tekeningen, dat door de Vereniging van Huismuziek wordt uitgegeven.
Klankkwaliteit
Het eigene van een Menkveld-klavier is de kwaliteit van het klankgedeelte. Dit is voor hem een lange zoektocht en een ontwikkeling van jaren geweest. Middels de aankoop van een afgekeurde celesta van het Nederlands Omroepproductie Bedrijf kwam hij op het spoor van de Helmholtz-resonantiekastjes. Via een Duitse uitgever van boeken over muziekinstrumenten bestudeerde hij een dissertatie over het Helmholtzprincipe, genoemd naar de Duitse fysicus Hermann von Helmholtz (1821 - 1894), die belangrijke bijdragen verwezenlijkte op het domein van de wiskundige fysica en de akoestiek.
Het principe van een Helmholtzresonator vinden we bijvoorbeeld terug in een fles. Een smalle flessenhals in relatie met een groter volume, genereert bij het overblazen een toon.
Hoewel de stijfheid van het materiaal een grote rol speelt voor de uitklinktijd van de resonator, is de houtsoort niet van doorslaggevend belang voor de kwaliteit van de toon. Die wordt bepaald door de klankbron (de staaf) en de akoestische versterking van de grondtoon. Het materiaal van de resonansruimte hoeft dus niet van optimaal klankhout te zijn, zoals wel van belang is bij een viool, waarbij trillingen ook rechtstreeks worden overgedragen aan het hout.
Met behulp van wetenschappelijke formules, maar nog meer door praktische ervaringen, kwam Menkveld tot een juiste combinatie van materiaalgebruik, vormgeving klankkast, volume klankkast, grootte klankgat. Al deze parameters moeten voor een optimaal resultaat goed op elkaar afgestemd zijn. Het onderste en het bovenste octaaf geven de meeste problemen voor een optimale klankversterking. Naar beneden toe moet namelijk met een bijna kwadratische toename van volume rekening worden gehouden, waarvoor dikwijls de nodige ruimte ontbreekt.
Twee principes zijn door hem toepasbaar gemaakt (zie voor een uitgebreide toelichting het artikel van Menkveld in Klok en Klepel nr. 53):
- de monotooncel: elke klankstaaf heeft een eigen resonanskastje;
- de duotooncel: twee klankstaven op één resonanskastje: beide staven zijn elk op een grotere resonansinhoud aangesloten dan bij de monotooncel; door de speciale vorm van het klankgat ontstaat een betere klankversterking, met name in het laagste octaaf.
De klankstaven werden vroeger van staal en later ook van aluminium gemaakt; door toepassing van messing (met een hoger soortelijk gewicht) kan de staaflengte drastisch worden ingekort, waardoor het geheel minder ruimte in beslag neemt.
Hoe dunner de staaf kan zijn hoe duidelijker de grondtoon is. Dikke staven hebben meer boventonen, die vanwege hun onharmonische verhoudingen een onduidelijke toonhoogte geven. De klank van messingstaven is daarom fraaier.
Vanaf c3 wordt aluminium toegepast, in combinatie met een klankkast met schuin verlopende klankbodem. Messingstaven zijn hiervoor te klein.
De staven worden op maat gezaagd volgens een standaard verhoudingsformule en op de juiste toonhoogte gebracht door de staaf korter te vijlen. De staaf wordt bijgestemd door in het midden materiaal middels licht schuren weg te nemen.
Mechaniek
Behalve een aangename klank moet een oefeninstrument mechanisch feilloos en geruisloos werken. Het reduceren van bijgeluiden, zeker daar waar de klankbron in verhouding een minimaal geluid produceert, is hierbij het belangrijkste te overwinnen probleem. Door toepassing van het juiste vilt kunnen veel bijgeluiden worden gedempt. Nog belangrijker zou het lijken een toetsdruk te vinden dat vergelijkbaar is met een echte beiaard, maar omdat dit vanwege het enorme verschil in zwaarte van mechaniek en klepel nauwelijks is na te bootsen, wordt bij de meeste conventionele oefenklavieren gekozen voor een licht hamermechaniek, waarbij gebruik wordt gemaakt van hamerkoppen uit de piano- en vleugelindustrie. Veren zorgen voor een acceptabele toetsopslag. Menkveld gebruikt voor de toetsscharniering een elastisch strookje habasit (kunststof), dat niet aan slijtage en veroudering onderhevig is.
de moderne elektronische oefenklavieren van tegenwoordig hebben wel een mechaniek dat gebruik maakt van massatraagheid, maar speelaard van een beiaard en van een oefenklavier blijven desalniettemin onvergelijkbaar.
Klavier Mar Bruinzeel
Een bijzonder fraai oefenklavier is in het bezit van Mar Bruinzeel, beiaardier te Meppel. Een hele zomer is Mar in de weer geweest om het klavier op te bouwen. Het eikenhouten frame is vervaardigd door Guido Bouwhuis, meubelmaker en restaurator te Diever; het klinkende gedeelte, de tooncellen, het hamermechaniek en het wellenbord zijn speciaal door Menkveld ontwikkeld. Hierbij is voor het eerst gebruik gemaakt van klankstaven gebaseerd op 8 voets toonhoogte, dus een octaaf lager dan de gebruikelijke klankstaven op 4'.
De monotooncellen zijn vanwege de benodigde ruimte in twee klankkasten boven elkaar geplaatst. De onderste klankkast voor de diatonische toetsen en de bovenste voor de chromatische toetsen. Omdat de klankbron zich boven de toetsen bevindt, moest een totaal nieuwe overbrenging worden gemaakt. Hiervoor is een nieuw en uniek wellenbord ontwikkeld.
De hooggeplaatste klankbron, de warme en brede klank en de bijzondere overbrenging, maken dit oefeninstrument tot een topstuk in het oeuvre van Menkveld. De lage es is er later aan toegevoegd en heeft een eigen kastje gekregen.
Oefeninstrument of volwaardig muziekinstrument?
De Vereniging Huismuziek heeft tijdens de viering van haar 50-jarig bestaan het bouwplan 'Klokkenspel' in haar lijst van uitgaven opgenomen. Het idee om een oefenklavier te gebruiken als zelfstandig muziekinstrument, voornamelijk om in de huiselijke kring te musiceren, is in het verleden al geopperd6 en wordt tegenwoordig o.a. in de concertreeksen van Dordrecht toegepast. De vraag dient zich aan of hiermee niet het doel voorbijgeschoten wordt. Heeft het instrument die kwaliteiten in zich?
Menkveld zelf is er luchtig over. Zijn oefenklavieren functioneren waarvoor ze zijn gemaakt: als fraai meubelstuk en als kwalitatief hoogwaardig instrument om ongestoord het vak te kunnen leren. Boven in de toren zijn vele beiaardiers hem er dankbaar voor.
|