TACHTIG JAAR SPELREGELS (1918-1998)  Terug

Statuten en Huishoudelijk Reglement gelden voor de meeste leden van een vereniging niet als opwindende lectuur. Toch vormen ze het fundament van de handel en wandel van een organisatie. Ze kunnen iets vertellen over de idealen van de oprichters, over de verhouding tussen leden en bestuur en over veranderende opvattingen in de loop der tijden. Wanneer - zoals in de NKV - in tachtig jaar de speregels zes keer zijn gewijzigd, rijst de vraag waarom die wijzigingen zijn aangebracht en wat daarvan de gevolgen zijn geweest.


Loek Boogert ____________________________________________________________
Het gezelschap dat op donderdag 20 juni 1918 op uitnodiging van P.A. van Westrheenen in Utrecht bijeen kwam was het al snel eens: er moest een vereniging komen die gericht propaganda zou maken voor het aloude klokkenspel. En hoewel ten zuiden van de Nederlandse grens de Eerste Wereldoorlog nog in volle hevigheid woeddde, zou deze vereniging zich over die grens heen moeten uitstrekken. Behoorde België immers niet tot de oude Nederlandse gewesten? En zelfs wie geen aanhanger was van de Grootnederlandse gedachte kon toch niet voorbijgaan aan het feit, dat juist in het zuiden de herleving van de beiaardkunst was begonnen. De naam van de nieuwe vereniging klonk dan ook als een beginselverklaring: 'Algemeene Klokkenspel Vereeniging, afdeeling Noord-Nederland'.
In Arnhem, waar al in 1913 het eerste plan om de beiaard in te richten volgens de ideeën van Jef Denyn aan burgemeester Baron van Heemstra was aangeboden en waar de 'Vereeniging tot Bevordering van het Vreemdelingenverkeer' zich enthousiast inzette voor de vernieuwde beiaardkunst, werd acht maanden later, op vrijdag 21 februari 1919, de officiële oprichtingsvergadering gehouden. Daar werden de ontworpen Statuten aangenomen. De eerste klokkenspelvereniging ter wereld vierde dit diezelfde avond met een groots muziekfestijn.1


Doelstelling


Het doel van de jonge vereniging was ambitieus: 'het wekken van belangstelling en liefde voor het klokkenspel en het in eere herstellen van het klokkenklavierspel als kunstuiting van den tijdgeest en gemeenschapszin in Nederland'. Dat belangstelling de eerste fase van liefde kan zijn is een opvatting van alle tijden, maar de nadruk die wordt gelegd op het klokkenklavierspel is nieuw. Loosjes had het al onder woorden gebracht: 'De knotwilg op zich zelve is geen mooie boom. Maar in het Hollandsche landschap, in onze atmosfeer, is hij tot schoonheid omgetooverd. Zoo geeft ook het automatisch spel onzer torens op zich zelve gebrekkige muziek. Maar aan onze steden geeft het een bekoring, die wij voor geen goud zouden willen missen.' Hij vervolgt echter met: 'Al kan het mechanisch spel verbeterd worden, kleurloos en zielloos zal het natuurlijk altijd blijven. Het persoonlijk spel van een kunstenaar alleen kan bewerken, dat het behoud van het klokken-instrument algemeen gerechtvaardigd wordt geacht en men het automatisch spel op den koop toe voor lief neemt.'2
Het klokkenklavierspel dient echter een hoger doel, het zal weer een kunstuiting van de tijdgeest en gemeenschapszin in Nederland moeten worden. Nu is onder historici geen begrip zoveel misbruikt en omstreden als het vage 'de tijdgeest', maar enkele aspecten daarvan zijn voor het tweede decennium van de twintigste eeuw wel te noemen. In ieder geval verwees men vrij algemeen naar de al of niet bestaande deugden van onze voorouders in de Gouden Eeuw. Bovendien verkeerden velen in de mening, dat het de verdienste van de Nederlanders was geweest dat ons land buiten de Eerste Wereldoorlog was gebleven. Door de gunstige ontwikkeling van het parlementaire stelsel kregen bredere lagen van de bevolking politieke invloed. Zowel de emancipatie van de rooms-katholieken en de calvinistische 'kleine luyden' als het ontwaken van de arbeidersklasse had geleid tot de oprichting van steeds meer culturele en maatschappelijke organisaties, die vrijwel alle 'de verheffing van het volk' en het bestrijden van 'zedelijk verval' ten doel hadden. Weliswaar schreef Van der Ven: '… we dienen toch af te wachten of ons volk - en dan denk ik hierbij ook aan de arbeidersklasse - van het beiaardspel zal gaan houden …', maar de oprichters van de AKV hebben ongetwijfeld de woorden van Loosjes voor ogen gehad: 'Nòg leeft onze taal en vertolkt zij onze gedachten. Nòg leeft - al is vooruitziendheid haar wel eens vreemd - onze koppige taaie vrijheidszin. Maar het klokkenspel vervult niet meer zijn roeping: het vertolken van het in woorden onzegbare van de Nederlandsche volksziel. Het is een vaderlandsche plicht, de eigen Nederlandsche torenmuziek weer ene plaats te doen innemen in het hart van ons volk.'3


Middelen


Om dit doel te bereiken werden in de Statuten een vijftal middelen genoemd:

a. het doen vervaardigen van zoo volmaakt mogelijke en uniform ingerichte klokkeninstrumenten;
b. het oprichten van een klokkenistenschool of het inrichten van cursussen voor klokkenspel aan conservatoria;
c. het inrichten van buitengewone klokkenbespelingen en wedstrijden van klokkenisten;
d. het geven van advies aan en het richten van verzoeken tot de gemeentebesturen betreffende onderhoud, herstel en verbeteringen van hun klokkenspel;
e. het aandringen op verbetering der klokkenistenjaarwedden [...].

Zowel in punt a als in punt d werd dus de aandacht gevraagd voor de instrumenten. Het was geen geheim, dat de bestuurderen van de AKV vurig voorstander waren van de verbeteringen, zoals gepropageerd en aangebracht door Jef Denyn. Bovendien, al werd het woord op zich niet gebruikt, verlangde men een 'standaard'. Daarvoor ging men uiteraard uit ven het inspirerende voorbeeld: de beiaard van Mechelen.
De tweede wens betrof de bespelers van het instrument: een opleiding op niveau - en wel volgens de 'Mechelse speelwijze'- zou niet alleen het muzikale genot voor de luisteraar en het aanzien van de musicus hoog in de toren vergroten, maar ook een verbetering van de financiële positie van de klokkenisten rechtvaardigen.
Buitengewone bespelingen, dat wil zeggen andere dan de vaste wekelijkse (markt)bespelingen zouden evenals wedstrijden de belangstelling van het publiek kunnen wekken en de klokkenisten stimuleren tot serieuze studie.


Organisatie


De AKV had een federatief karakter. Allereerst zou naast de 'afdeeling Noord-Nederland' een 'afdeeling Zuid-Nederland' worden opgericht. Beide zouden weer plaatselijke onderafdelingen kennen, die afgevaardigden stuurden naar de op zijn minste één keer per jaar te houden vergadering der vereniging. Ook de contributie werd in de statuten geregeld. Leden betaalden ten minste ƒ 0,25 per jaar, begunstigers ten minste ƒ 1,- en 'beschermende leden' ten minsten ƒ 10,- per jaar of een gift ineens van ten minste ƒ 100,-.


Een nieuwe naam


In tegenstelling tot in Nederland kon in België geen koninklijke goed-keuring van de statuten worden verkregen. Struikelblok bleek de toevoeging 'afdeeling Zuid-Nederland'. En voor een wijziging in 'afdeeling België' voelde men in het noorden niets. Daarmee zou immers het beoogde internationale, Grootnederlandse karakter van de AKV verloren gaan.4 Omdat de vorming van één vereniging ook in de volgende jaren niet haalbaar bleek stelde Van Westrheenen in 1926 voor daaruit de consequentie te trekken en de naam te veranderen. In een in 1927 gehouden buitengewone ledenvergadering in Nijkerk gingen de leden daarmee accoord. De Nederlandsche Staatscourant publiceerde in februari 1928 de wijziging: 'Nederlandse Klokkenspelvereniging' gevestigd te Arnhem. Verder werd er niet meer gesproken over onderafdeling maar over afdeeling, werd de term 'verenigingsvergadering' vervangen door 'algemeene vergadering', verviel de categorie 'beschermende leden' en werden de contributiebedragen aangepast.5 Dat men ook zorgvuldig om wilde gaan met de Nederlandse taal en wars was van germanismen bleek uit artikel 10, waar 'Het bestuur bestaat uit minstens 7 personen' veranderd werd in 'ten minste 7 personen'. Deze Statuten werden gedrukt en bleven geldig tot 1952.


Huishoudelijk Reglement


Hoewel niet gedateerd, moet het eveneens gedrukte Huishoudelijk Reglement ook uit de jaren twintig stammen. Zoals gebruikelijk zegt dat eerst iets over het bestuur. Artikel 1 luidde: 'De leden van het Bestuur verdeelen de werkzaamheden onderling' en in artikel 2 wordt geregeld, dat het 'Dagelijksch Bestuur' zal bestaan uit voorzitter, secretaris en penningmeester. Eens per jaar komt het voltallige bestuur bijeen; wanneer bij stemmingen over besluiten de stemmen staken beslist de voorzitter. Artikel 7 gebiedt, dat voor elke opengevallen plaats in het bestuur de ledenvergadering twee personen aanbeveelt. Voorts worden de taken van secretaris en penningmeester omschreven. De laatste 'int vóór de 3e maand van elk vereenigingsjaar de bijdragen'.
De gewone ledenvergadering wordt gehouden 'vóór 1 Mei, zoo mogelijk in April'. Die moet in elk geval een kascommissie van twee leden benoemen en kan ook bepalen waar de volgende 'gewone ledenvergadering'wordt gehouden. Evenals voor de bestuursvergaderingen moet er een notulenboek worden bijgehouden.6

Veel aandacht wordt besteed aan de afdelingen: 'In plaatsen, waar tenminste 10 leden wonen, kan een (slechts één) afdeeling worden opgericht. Afdeelingen kunnen omliggende plaatsen bij hun werkterrein voegen [...]'. Tot en met 100 leden krijgt een afdeling twee stemmen in de algemene vergadering, bij 200 zijn dat er drie en dat aantal kan oplopen tot tien stemmen bij een ledental van meer dan 800. Bovendien hebben afdelingen met ten minste tweehonderd leden recht op een vertegenwoordiger in het bestuur, die de normale periode van drie jaar zitting heeft. Uit kleinere afdelingen worden 'naar volgorde door het vereenigingsbestuur te bepalen, ten hoogste drie vertegenwoordigers [...] telkens voor één jaar aangewezen'. De afdelingspenningmeester draagt 1/3 deel van de bijdragen van de leden en van eventuele giften af aan de AKV en de secretaris is verplicht een jaarverslag, een ledenlijst en een opgave van de bestuursleden in te zenden.7


Praktijk


De federalisering van de NKV kwam niet van de grond. Alleen de afdeling Arnhem was met ongeveer vijfhonderd (!) leden groot genoeg om in de persoon van Mr A.W.L. Bondam een vertegenwoordiger in het bestuur te krijgen. In 'Onze Torenmuziek', het jaarboek van de NKV, klonk het in 1928 spijtig: 'Het is ons nog niet gelukt in verscheidene plaaten afdeelingen onzer vereeniging te krijgen. Wij hebben ze noodig, want men voelt meer voor het eigene gemeentelijke bezit dan voor het elders aanwezige soortgelijke'. Dat laatste was inderdaad het geval. Zowel in Nijkerk als in Utrecht werden in 1928 plaatselijke klokkenspelverenigingen opgericht. Tot grote vreugde van het bestuur liet de Nijkerkse zich in 1931 inschrijven als afdeling.
Meer succes werd geboekt met het in artikel 4 van de Statuten beschreven advieswerk. Op de jaarvergadering van 28 april 1928 werd het bestuur gemachtigd 'om te zorgen voor een vaste commissie van advies in klokkenspelaangelegenheden'. Deze bestond uit Dr. J. Casparie, P.T.A. Swillens, Dr A.W.L. Bondam, Joh. W. Meyll (beiaardier van Nijkerk) en Ir. A.S.J. van Kesteren. In 1930 werd daar W.J.A.P. Créman (beiaardier van Zwolle) aan toegevoegd. De tientallen door hen uitgebrachte adviezen hebben de wijze van restauratie en nieuwbouw van beiaarden tot in de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog bepaald.8
Soms ging de vereniging zijn boekje te buiten: in 1934 werd Jef Denyn tot ere-lid benoemd, hoewel een dergelijke categorie statutair niet bestond.9


Nieuwe start


De eerste zorg na de oorlog was het ongedaan maken van de op 16 maart 1943 geëiste opheffing van de vereniging. Reeds in september 1945 kwam bij secretaris Gorter een aangetekend schrijven van 'Het Nederlandsche Beheersinstituut' binnen met de gewenste beschikking 'met terugwerkende kracht'.10 Daarmee was achteraf het bestaan van de NKV ononderbroken en bleven nog steeds de oude Statuten uit 1928 van kracht.
Al spoedig besloot het bestuur tot modernisering, intussen vergetende dat de vereniging, zoals onder de toenmalige wetgeving gebruikelijk was, was aangegaan voor een termijn van 29 jaar en 11 maanden, te rekenen van de dag der oprichting. Op 19 mei 1948 was dus juridisch een eind gekomen aan het bestaan van de NKV. Geschrokken deed het bestuur in 1949 een beroep op de 'Duurverlengingswet', waarop de Minister van Justitie in 1950 de duur van de vereniging alsnog verlengde tot en met 19 april 1978.
Inmiddels was het ontwerp voor de gewijzigde Statuten gereed, wat getuige de vele kladjes nogal wat moeite had gekost. Dat de nieuwe spelling werd gehanteerd en de zetel van de vereniging werd verplaatst naar Utrecht leverde geen problemen op, maar de vernieuwing van de doelstelling in artikel 3 kostte veel hoofdbrekens. 'Het wekken van belangstelling en liefde voor het klokkenspel en het in eere herstellen van het klokkenklavierspel' werd vervangen door '… liefde voor de klokken en het beoefenen van het beiaardspel'. Voortaan wenste men blijkbaar ook aandacht te besteden aan losse klokken en het automatisch spel werd nu in genade aangenomen. 'In eere herstellen' achtte men klaarblijkelijk niet meer nodig en het begrip 'beiaard' was kennelijk zozeer ingeburgerd, dat 'klokkenklavierspel' achterhaald was. Waartoe diende nu dit beiaardspel? Over het handhaven van 'als kunstuiting' ontstond een discussie, maar het voorstel 'als kunstuiting en als symbool van het saamhorigheidsgevoel' haalde het niet, hoezeer na de bevrijding ook de nadruk op die saamhorigheid werd gelegd. Men vond elkaar in het simpele 'beiaardspel als Nederlandse kunstuiting'.
In de te hanteren middelen was ook sprake van een accentverschuiving: niet langer alleen de bouw van nieuwe, maar ook de verbouw van bestaande beiaarden 'tot zo volmaakt mogelijke en uniform ingerichte klokkeninstrumenten' werd nadrukkelijk genoemd. Dit opende de mogelijkheid tot de snel populair wordende uitbreiding van oudere instrumenten tot vier octaven en het vervangen of herstemmen van historische klokken. Het geven van adviezen werd uitgebreid tot de 'voorslagen'. In plaats van over een 'klokkenistenschool' werd gesproken over 'het scheppen en steunen van een vakscholing'. Dat hoefde dus niet beslist een school te zijn en inderdaad was de opleiding veelal in handen van oudere, gerenommeerde beiaardiers. Nieuw was ook de zinsnede over 'het bevorderen van de verheffing van het artistiek peil' van de gewone beiaardbespelingen. Was er reden tot klagen?
Het artikel over de contributiebedragen werd terecht geschrapt. Voortaan werden deze vermeld in het Huishoudelijk Reglement, zodat voor een wijziging niet langer verandering van de Statuten nodig was. Er kwamen twee nieuwe soorten leden: buitengewone leden, dat waren 'rechtspersoonlijkheid bezittende lichamen', dus bijvoorbeeld gemeenten en ook de positie van ereleden werd nu geregeld. De mogelijkheid van royement wegens wanbetaling bleef gehandhaafd, maar ook 'handelingen die in strijd zijn met het doel van de vereniging' konden een reden zijn om uit het ledenbestand te worden verwijderd.
Ingrijpend was het afschaffen van de plaatselijke afdelingen. Hiermee werd erkend, dat de federale opbouw van de vereniging, één van de uitgangspunten van de oprichters, niet was gelukt. De aldus vernieuwde spelregels werden door de leden op 18 juni 1949 goedgekeurd. De minister van justitie eiste, dat nog enkele correcties werden aangebracht, waarna eindelijk in augustus 1952 het betreffende Koninklijk Besluit verscheen.

Daarop werd in de ledenvergadering van november 1952 ook een gewijzigd Huishoudelijk Reglement aangenomen. Hierin werd de positie van de voorzitter enerzijds versterkt doordat hij voortaan, als enige, rechtstreeks door de leden in die functie werd gekozen. Anderzijds verloor hij de beslissingsbevoegdheid bij staking van stemmen. In dat geval gold een voorstel als verworpen. De taak van de secretaris werd uitgebreid met het beheren van de bibliotheek, maar hij kon dat werk delegeren aan een bibliothecaris. Nieuw was eveneens, dat leden, die niet vóór de jaarvergadering hun contributie hadden voldaan, de toegang tot die vergadering kon worden geweigerd. Voor het eerst werd gesproken over het verenigingsorgaan: 'Een der bestuursleden neemt de redactie van het mededelingenblad op zich'.
In een toegevoegd hoofdstuk 'In ruimer verband' werd geregeld dat de NKV betrekkingen zou onderhouden met 'organisaties op beiaardgebied in binnen- en buitenland' en 'Met plaatselijke organisaties in Nederland (te weten Verenigingen, Commissies, gemeentebesturen etc.) [...] wordt contact gehouden en worden gegevens uitgewisseld'. Daartoe kon een Contact-commissie in het leven worden geroepen, waarin de NKV twee en elke plaatselijke organisatie één lid kon benoemen. Om duidelijk te maken, dat het hier niet ging om de afgeschafte afdelingen, volgde de zinsnede, dat er 'geen enkel bindend hiërarchisch verband tussen de NKV en de plaatselijke organisaties' bestond.


Aanpassingen


De wijziging van de Statuten in juli 1955 (K.B. 1956) behelsde niet meer dan een wat andere redactie van de artikelen 8 en 10. De bedoeling was om aan de leden meer zeggenschap te geven bij de benoeming van bestuursleden en tegenstrijdigheden tussen Statuten en Huishoudelijk Reglement recht te zetten. Veel ingrijpender waren daarentegen de veranderingen in het Huishoudelijk Reglement. Hierin werd nu vastgelegd, dat zoveel mogelijk ieder jaar 1/3 gedeelte van het bestuur zou aftreden. In plaats van twee kandidaten, die niet altijd zo gemakkelijk te vinden waren, kon het bestuur voortaan 'één of meer' kandidaten voordragen. Tot 8 maal 24 uur vóór de aanvang van de algemene ledenvergadering konden ook de leden bestuurskandidaten voorstellen. Blijkbaar kreeg iedereen vollere agenda's, want de termijn waarop die vergadering moest worden opgeroepen werd verlengd van veertien dagen naar een maand. Vertegenwoordigers van gemeentebesturen, verenigingen e.d. mochten daar één stem uitbrengen.
In een apart hoofdstuk werd vermeld dat de vereniging 'haar orgaan getiteld Klok en Klepel uitgeeft'. Het duurde overigens tot juni 1959 voordat daarvan het eerste nummer verscheen.

In de slechts drie jaar oude paragraaf, die de contacten met lokale verenigingen regelde, werd de mogelijkheid van het instellen van een Contact-commissie weer geschrapt. Hiermee verdween de laatste herinnering aan de oorspronkelijke federatieve opzet van de vereniging. Merkwaardigerwijze werd de bepaling, dat er 'geen enkel bindend hiërarchisch verband tussen de NKV en de plaatselijke organisaties' zou bestaan tot in het huidige Huishoudelijk Reglement gehandhaafd!
Geheel nieuw was het hoofdstuk, dat de instelling van commissies regelde. Die zouden diverse onderwerpen waar het bestuur door tijdgebrek niet aan toekwam voorbereiden, waarna het bestuur hun voorstellen alleen nog maar behoefde te bekrachtigen. De taakomschrijving werd gegeven door het bestuur. Van de minimaal drie leden van iedere commissie moest er tenminste één bestuurslid zijn, die telkens wanneer het bestuur dit nodig achtte verslag zou uitbrengen van de werkzaamheden. De correspondentie bleef in principe wel via de secretaris van de vereniging lopen. In februari 1961 werden zes van deze commissies geïnstalleerd.11 In verband hiermee werd op de Algemene vergadering te Emmeloord in oktober 1962 nog een concept-wijziging van het Huishoudelijk Reglement besproken.


Nieuwe wetgeving


Op 26 juli 1976 trad een nieuw Burgerlijk Wetboek in werking. Bestaande erkende verenigingen moesten zich binnen drie jaar laten inschrijven in het verenigingen-register. Statuten behoefden geen koninklijke goedkeuring meer, maar moesten notarieel worden vastgelegd. Het bestuur greep deze gelegenheid aan om nieuwe Statuten te ontwerpen en een concept-acte werd inderdaad eind 1978 door een notaris opgesteld. Het was het bestuur echter ontgaan, dat de duur van de vereniging, zoals hierboven vermeld, op 19 april 1978 was verstreken. Vlak voor de jaarvergadering, die op 28 april 1979 in Rhenen zou worden gehouden en waar deze vernieuwing van de Statuten zou worden besproken, constateerde één der leden dat, evenals dertig jaar daarvoor, de NKV formeel opgehouden had te bestaan.12 Hals over kop moest daarom de voorzitter op die vergadering mededelen, dat eerst alsnog duurverlenging moest worden aangevraagd. Deze werd twee maanden later - nu volgens de nieuwe wet 'voor onbepaalde tijd' - verleend, waarop in december de inschrijving in het verenigingenregister volgde. Het is pikant, dat de NKV op het Beiaard Wereldcongres in 1978 in Amersfoort mede-ondertekenaar was van de Statuten van de Beiaard Wereld Federatie, terwijl de vereniging op dat moment nauwelijks een juridische basis had.
Na al deze perikelen werd eind 1979 een kleine commissie gevormd, die de voorgestelde wijzigingen nog eens moest doornemen.13 Op de jaarvergadering in Weesp in 1980 werden de voorstellen uiteindelijk aangenomen. Afgezien van een kleine wijziging in 1997 zijn het deze Statuten, die tot op heden voor de NKV gelden.


De Statuten vandaag


Wat allereerst opvalt is, dat de Statuten zeventien jaar geleden een geweldige uitbreiding ondergingen: van één tweezijdig gestencild A4-tje in 1955 naar zeven pagina's. Het Huishoudelijk Reglement daarentegen kromp van drie en een halve naar ruim één bladzijde. En dat, terwijl aanpassing van het laatste heel wat minder omslachtig is, dan een statutenwijziging.
Opmerkelijk is, dat de doelstelling opnieuw werd bekort. In 'het beoefenen van het beiaardspel als Nederlandse kunstuiting' werd het woord 'Nederlandse' geschrapt. Hiermee werd enerzijds de internationalisering van de beiaard geaccepteerd, maar anderszijds verdween de in 1918 zo nadrukkelijk bedoelde verwijzing naar de oorsprong van het instrument. Was dit mondiaal denken of vreesde men dat de beiaard in dezelfde categorie geplaatst zou worden als de doedelzak uit Schotland, de balalaïka uit Rusland en de alpenhoorn uit Zwiterland? In ieder geval leidde deze wijziging tot de vreemde formulering 'beiaardspel als kunstuiting'. Terwijl niemand spreekt over vioolspel of clavecimbelspel als kunstuiting werd deze toevoeging in artikel 2 van de Statuten nadrukkelijk gehandhaafd. Voelde de beiaardier zich nog steeds niet erkend als kunstenaar? Dit laatste lijkt niet onwaarschijnlijk, want in het volgende artikel werd 'vakscholing voor beiaardiers' vervangen door het minder ambachtelijk klinkende 'scholing'.
In de te hanteren middelen om het doel van de NKV te bereiken werd de 'verbouw van bestaande tot zo volmaakt mogelijke en uniform ingerichte klokkeninstrumenten' vervangen door 'restauratie van beiaarden'. Blijkbaar ging men vraagtekens zetten bij de bijna vanzelfsprekend geworden modernisering en uitbreiding van historische instrumenten. Voor het eerst werden nu ook geluien als onderwerp van zorg genoemd, terwijl uit de statuten van de Beiaard Wereld Federatie de definitie van een beiaard werd overgenomen. Het 'verheffen van het artistieke peil' werd eenvoudig het 'bevorderen' en over 'buitengewone' beiaardbespelingen werd niet meer gesproken.
Begunstigers, donateurs en leden voor het leven verdwenen uit de Statuten, nieuw was de invoering van een categorie jeugdleden. De in 1952 besloten rechtstreekse verkiezing van een voorzitter werd weer ongedaan gemaakt, hij kreeg echter de beslissingsbevoegdheid bij het staken van stemmen in bestuursvergaderingen weer terug. Over een Dagelijks Bestuur werd niet meer gesproken. De mogelijkheid wanbetalers de toegang tot de jaarvergadering te ontzeggen werd geschrapt, maar leden konden nog wel geschorst worden. Conflicten in de vereniging konden voortaan worden voorgelegd aan een drietal scheidsmannen. Bij de verkiezing van bestuursleden kregen de door het bestuur voorgestelde kandidaten een sterkere positie. In plaats van een algemene kandidaatstelling moest tegenover een bestuurskandidaat een tegenkandidaat worden gesteld, die voortaan bovendien door ten minste zeven in plaats van drie leden moest worden voorgedragen.
Het Huishoudelijk Reglement vermeldde nu ook: 'De vereniging is lid van de Beiaard Wereld Federatie; zij is via een aantal gedelegeerden vertegenwoordigd in het Internationaal en Uitvoerend Comité…'. Wie deze gedelegeerden zou benoemen werd niet geregeld. Bovendien werd voorbijgegaan aan het feit, dat de vereniging wel het recht had afgevaardigden te sturen naar het Internationaal Comité, maar niet zonder meer aanspraak kon maken op zetels in het Uitvoerend Comité, dat immers gekozen wordt door de leden van het IC.
Om aan deze en enkele andere onvolkomenheden een eind te maken ontwierpen enkele leden in 1995 geheel nieuwe statuten.14 Het bestuur zag echter geen aanleiding tot de voorgestelde wijziging en beperkte zich tot enkele praktische aanpassingen. De categorie jeugdleden, die overbodig was gebleken, werd weer geschrapt. Het vereiste minimum aantal bestuursleden werd teruggebracht tot vijf. De instelling van een college van scheidsmannen werd teruggedraaid. Kandidaatstelling voor het bestuur door de leden werd gemakkelijker gemaakt: dat kon voortaan in plaats van 8x24 uur geschieden tot 48 uur vóór de vergadering en door het schrappen van de term tegenkandidaat wer de gelijkwaardigheid van alle voorgedragen kandidaten onderstreept.

Acht decennia hebben Statuten en Huishoudelijk Reglement de grondslag gevormd voor de vereniging. Nimmer zijn er ernstige ontsporingen geweest doordat bestuur of leden deze juridische afspraken zouden hebben geschonden. De in de loop der tijd aangebrachte wijzigingen hebben evenmin het karakter van de vereniging aangetast: een gezelschap van liefhebbers en beoefenaars van de beiaardkunst. En mochten sommige doelstellingen bereikt zijn en andere misschien minder actueel geworden, onveranderd is al die jaren gebleven het streven om belanstelling en liefde te wekken voor de muziek die uit onze torens klinkt.
1. Over de oprichting van de NKV zie ook: Ven, D.J. van der, De Torens Zingen! Nederlandsche torens en hunne klokkenspellen, Amsterdam z.j. (1916), p. 70 vlg.; Tieman, G.B.P., AKV 1918, 1919, 1928 NKV in: Klok en Klepel nr. 11, mei 1969, p. 2-5; Lehr, A., Van Paardebel tot Speelklok, Zaltbommel 1971, p. 321 vlg.; Boogert, L., A. Lehr, en J. Maassen, 45 Years of Dutch Carillons, Asten 1992, p. 19 vlg.
2. Loosjes, A., De Torenmuziek in de Nederlanden, Amsterdam z.j. (1916), p. 1-2.
3. Ven, D.J. v.d. a.w. 87, Loosjes, A., a.w. 43.
4. Voor de situatie in België zie ook: D'hollander, J., Vijfenzeventig jaar Koninklijke Beiaardschool (1922-1997) in: Magazine van de Vlaamse Beiaard-Vereniging, jg. 3, 4de trim., 1997, p. 2 vlg.
5. Leden ten minste ƒ 2, begunstigers ƒ 5, donateurs ƒ 10 of ƒ 250 ineens.
6. De notulenboeken van vóór 1949 zijn tot nu toe niet teruggevonden.
7. Voorzover bekend is geen van deze afdelingsverslagen bewaard gebleven.
8. De vele andere activiteiten van de NKV, zoals het uitgeven van beiaardmuziek en het organiseren van wedstrijden vallen buiten het kader van dit artikel. Veel gegevens hierover zijn te vinden in de jaarboekjes, die sedert 1924 verschenen onder de naam: Onze Torenmuziek en halverwege de jaren dertig werden uitgegeven onder de naam: De Beiaard.
9. Later volgden meer dergelijke benoemingen, maar een betrouwbare lijst van alle ere-leden is nog niet op te stellen.
10. Zie hiervoor: Boogert, L., Een jubileum dat niet werd gevierd. De NKV in oorlogstijd in: Klok en Klepel nr. 50, juni 1993, p. 3 vlg.
11. De oorspronkelijke namen van de commissies luidden: Cie. ter behartiging van de belangen van beroepsbeiaardiers (B4); Cie. ter voorbereiding van muziekuitgaven; Cie. ter beoordeling van de historische waarde van oude klokken; Adviescommissie; Redactiecommissie; Cie. algemene voorbereiding. Naast de zes 'gedetacheerde' bestuursleden, werden op deze wijze 22 gewone leden rechtstreeks bij het werk van de NKV betrokken.
12. Brief van de heer J.W.C. Besemer aan het Bestuur inzake statutenwijziging d.d. 14 april 1979.
13. De commissie bestond uit de bestuursleden A. van Heel, J. Maassen, B. Winsemius en de leden J.W.C. Besemer en J.W. Smit. Mr G.H. Hardick van het notariskantoor Mombers te Vught diende de commissie van advies.
14. Het concept werd opgesteld door de heren J.W. Smit en H. Strengers.