DE NKV IN DE JAREN 1945-1950  Terug

Valerius, de bundel 'Kun je nog zingen ...' en de songs uit de veertiger jaren kunnen voorlopig weer in de kast: vrijwel alle beiaardiers hebben de afgelopen maanden hun bijdrage geleverd aan de bevrijdingsfeesten. Soms tijdens een speciaal concert, vaker tijdens bespelingen waarbij het geluid van de kokken zich vermengde met dat van drumbands, harmonie-orkesten, fanfares, draaiorgels, straatorkestjes, op volle kracht werkende geluidsinstallaties en het normale verkeerslawaai. Deze voor Nederlandse steden karakteristieke baaierd van geluiden heeft voor velen de sfeer van vijftig jaar geleden opgeroepen. Maar slechts weinigen zullen zich gerealiseerd hebben, dat juist de beiaardklanken toentertijd meestal ontbraken: in mei 1945 waren er in het hele land amper dertig bespeelbare beiaarden overgebleven.1 En nu, een halve eeuw later, is dat aantal meer dan verzesvoudigd. Waarom en door wie is in Nederland zoveel geld, tijd en energie besteed aan de aanschaf van zoveel toreninstrumenten?


Loek Boogert ____________________________________________________________
Nauwelijks vier weken na de zo gedenkwaardige vijfde mei zoekt Douwe Gorter, een 27-jarige student in de Sociale Geografie, opzijn kamer aan het Frederiksplein in Amsterdam wat kladblaadjes bij elkaar en neemt zijn potlood ter hand: "Voorzeker er is belangrijker werk te verrichten, voorshands in ons vaderland, maar dat hoeft geen reden te zijn, dat de Ned. Klokkenspel Vereeniging haar winterslaap onnodig lang voortzet". En daarna ontvouwt hij zijn plannen.2
Allereerst moet het in 1943 op non-actief gestelde bestuur, uiteraard zonder degenen die 'fout' waren, weer in functie treden, al is het voorlopig maar als 'werkcommissie'.3 Datzelfde geldt voor de Adviescommissie. Voorts moet zo snel mogelijk aan het Bureau Rechtsherstel verzocht worden de opheffing nietig te verklaren. Gorter vervolgt met: "Om een overzicht te krijgen, wat deze oorlog voor schade heeft aangericht aan de carillons (en klokken event.), zou ik aan elke beiaardier en aan elke eigenaar van een carilllon een gestencild schrijven willen richten, daarin medendeelende dat de N.K.V. weer herrijzende is en dat wij gaarne een kort relaas hadden van de wederwaardigheden van het carillon in de betr. plaats in de 5 oorlogsjaren: dus betr. klokkenvordering, oorlogsschade, verbod van spel en bespeling etc. Dit uit alle oorden samenbundelend in een kort verslag, zou tot een schade overzicht kunnen groeien." Daarna zou een 'Herstelfonds Nederlandse Carillons' gevormd kunnen worden, waaruit geput zou kunnen worden om getroffen gemeenten aan te moedigen en te steunen. Geheel in de geest van de tijd denkt Gorter echter niet alleen aan herstel, maar ook aan vernieuwing. Hij houdt een vurig pleidooi voor toetreding tot de Bond Heemschut, die een belangrijke adviserende stem zal hebben in de herbouw van verwoeste streken. Diezelfde bond heeft zijn belangstelling getoond door in de Heemschutserie boekjes uit te geven over Nederlandse torens en beiaarden.4 En zou het niet prachtig zijn, wanneer de mededelingen van de NKV in het maandblad van de bond werden opgenomen, "daarmee bereikende dat in breeder kring de aandacht gevestigd zou worden op de beiaard-zaak"? Ook is het van belang, dat nu krachtig gewerkt gaat worden aan het opzetten van een bibliotheek, waarvoor de Amsterdamse Bep Bijtelaar uitstekend geschikt lijkt.

Aan wie moest hij dit schrijven nu richten? In de eerste plaats aan de laatste voorzitter van de vereniging, dr. J. Casparie, de 71-jarige neuroloog uit 's-Hertogenbosch, die echter al voor de opheffing aangekondigd had te willen aftreden. Daarnaast ontvangen de voormalige eerste secretaris en penningmeester, respectievelijk Jac. Hoogslag en H. Teygeler een exemplaar.
Hun reacties laten niet lang op zich wachten. Allen betonen zich ingenomen met Gorters initiatief. Casparie laat weten dat hij "graag de vereeniging als voorzitter nog opnieuw (wil) constitueeren en mij als het weer loopt terugtrekken kan". Hoogslag, in Epse "par miracle gespaard want de verliezen zijn hier zwaar" stelt meteen het probleem van de zuiverheid aan de orde. "De Bruin is dood, Meyll (wat heel jammer is) kan onmogelijk gehandhaafd worden. Onder de leden is een enkele hebzuchtige profiteur". Met Teygeler had Gorter de hele oorlog door persoonlijk contact. Diens antwoord geeft dan ook eerst een uitgebreid verslag van de bevrijding van Ermelo en van de doorstane ellende. Maar hij wijst ook trots op het nieuwe postpapier dat hij meteen heeft weten te laten maken met het briefhood 'Beiaardier van Nijkerk en Barneveld', daaraan ironisch toevoegend "De een z'n dood ...".5 Het oude bestuur zal volgens hem, zodra een algemene ledenvergadering gehouden kan worden, dienen af te treden.


Vergaderingen zijn echter voorlopig onmogelijk, zelfs het 'werkcomité' kan niet bijeenkomen: Hoogslag krijgt geen vergunning om naar het westen te reizen, het openbaar vervoer is nog nauwelijks op gang gekomen. Dus gaat Gorter - hij weet zich immers geruggesteund - na zijn verhuizing naar de Sarphatikade zelf aan het werk. In juli verstuurt hij de 'Schade enquête betreffende carillon'. Negenenvijftig antwoorden komen binnen, over de elf resterende plaatsen wint hij zelf inlichtingen in. Eind september kan de balans worden opgemaakt: negenentwintig beiaarden en voorslagen zijn de oorlog ongeschonden doorgekomen, zes waren gedemonteerd, maar zijn sinds de bevrijding weer geïnstalleerd.
Gelukkig worden er ook nog weggevoerde klokken teruggevonden: van de bodem van het IJsselmeer wordt al in juli de lading van het gezonken schip 'Hoop van Zegen' geborgen. Tweehonderdvijfenvijftig klokken komen letterlijk weer boven water. De eigenaars moeten nog wel even geduld hebben, want de Rijksinspectie Kunstbescherming geeft E.W. van Heuven opdracht van alle klokken die nu aan de grond staan een klankanalyse te maken. Samen met L.M.C. Touw voert hij bij TNO en de Technische Hogeschool in Delft dit onderzoek uit.6 En de avontuurlijke speurtocht, die inspecteur J.W. Janzen van de Rijksinspectie met medewerking van Canadese en Britse militairen in Duitsland houdt, heeft tot resultaat dat de kustvaarders 'Harm Smeenge', 'Sursum Corda', 'Olwe' en 'Pro Patria' vanuit Hamburg koers kunnen zetten naar Nederland met in hun ruimen, voorzichtig ingebed in zand, driehonderd klokken.
Op maandag 19 november wordt in Harlingen de eerste klok uit de 'Harm Smeenge' gelost. De waarnemend Commissaris der Koningin in Friesland en de burgemeester van Harlingen houden toespraken, het A.N.P., Polygoon en Radio Herrijzend Nederland leggen de plechtigheid vast in woord, beeld en geluid.7

De berichten in de pers hebben een onbedoeld gevolg. De Federatieve Ver. voor Vreemdelingen Verkeer in Vught vermeldt in een rondschrijven het adres van de NKV. Daardoor wordt Gorter overstroomd met brieven en briefjes van pastoors, kerkbesturen en gemeenten, die op zoek zijn naar hun verdwenen klokken. Hij kan niets anders doen, dan hen tot geduld manen. Datzelfde probeert ook Janzen in een interview: "En zegt u aan uw priesters en geloovigen, dat, zoo de klok van hun kerk nog in leven is, zij hiervan vóór Kerstmis bericht zullen hebben ontvangen. Er zullen enkele uitzonderingen zijn, misschien vertoeven er nog enkele klokken in een voor ons nog onbereikbare zone, en in dat geval is het, als voor onze jongens daarginds, de hoop die leven doet. Maar van de klokken die wij hebben kunnen redden ontvangt elk ongevraagd bericht van behoud."8
Intussen is op 20 september van de Raad voor het Rechtsherstel het bericht binnengekomen dat de opheffing van de NKV met terugwerkende kracht ongedaan is gemaakt. In diezelfde maand wordt aan 'de vrienden van de Nederlandsche beiaarden' een folder toegestuurd. De NKV is herrezen en ieder wordt opgewekt zich weer als lid aan te melden. De minimum-contributie voor leden-beiaardiers is ƒ 2,-, voor niet-beiaardiers ƒ 3,-, voor verenigingen en gemeenten ƒ 5,- per jaar. Tussen haakjes wordt hieraan echter toegevoegd: 'Voor zwaar getroffenen geldt een aparte regeling'.
Teygeler laat bij drukkerij Callenbach duizend lidmaatschapskaarten maken. "'k Heb nog een gedoe gehad alvorens er een goed cliché was met een goed klokkenprofiel" schrijft hij. Drukwerk voor klokkenisten kan je toch niet van een soort kerstklokje voorzien, dus moest er een Hemony-profiel komen. Dat de klok uiteindelijk als luidende klok wordt afgedrukt, vindt hij blijkbaar geen bezwaar. En "wat de tekst betreft: ik pronk wel een beetje met andermans veren, want de hele eerste alinea is van drs. P.A. van Westrheene en van de laatste is nog een stuk Meyll". Vandaar wellicht de weinig 'vernieuwende' zinsnede: 'dien het Nederlandsch volksbelang', die nogal riekt naar het jargon van de nationaal-socialisten.

De beiaardiers, vooral degenen die geen instrument tot hun beschikking hebben, proberen alles om eens een keer te kunnen spelen. Vanuit Apeldoorn rijdt op 5 september Cees Roelofs met een groente-auto mee naar Amsterdam. Hij heeft met beiaardier Hasselaar afgesproken, dat hij hem die woensdag op de Oude Kerkstoren mag vervangen. Onverrichterzake moet hij echter terugkeren: de woensdagbespeling is indertijd ingesteld door de pro-Duitse burgemeester Voûte en dus juist weer afgeschaft!

In november hebben de bestuursleden elkaar nog steeds niet ontmoet. Het wordt nu toch wel de hoogste tijd om bijeen te komen, maar waar moet dat gebeuren? Omdat het hem fysiek onmogelijk is drie uren in een goederenwagon te staan om Utrecht te bereiken, nodigt Casparie de anderen bij hem thuis uit, waar ze ook kunnen blijven slapen. Ook Bep Bijtelaar uit Amsterdam, tijdens en na de oorlog zo actief in het beschrijven van gevorderde en teruggekeerde klokken en Van Balkom uit 's-Hertogenbosch ontvangen een invitatie. Hoogslag zegt af. Voor hem zou het betekenen, dat hij drie dagen van huis: zaterdag heen, zondag is er geen vervoer dus maandag pas terug "wat van mij niet te vergen is". Zijn ideeën zijn, schrijft hij, bovendien genoegzaam bekend. Teygeler moet om half twaalf in Ermelo een trein zien te krijgen om via Utrecht, Geldermalsen, Tiel en Nijmegen tegen half zeven in Den Bosch te zijn.9 Toch wil hij ter wille van Casparie geen roet in 't eten gooien en op 17 november ontmoet men elkaar voor het eerst na de oorlog, ieder geschrokken van hoe slecht de ander er uit ziet.
Het belangrijkste punt is de vraag, hoe snel er een algemene ledenvergadering bijeengeroepen zal kunnen worden en of het oude bestuur zich herkiesbaar moet stellen. Maar waar haalt men geschikte kandidaten vandaan? Er worden veel namen genoemd maar op iedereen is wel wat aan te merken. Wie in de oorlog 'fout' is geweest - en daarvoor heeft men vijftig jaar geleden een scherp ontwikkeld gevoel - valt direct al af. Dus komt de componist Boedijn niet in aanmerking, want die heeft zich aangesloten bij de Kultuurkamer. Timmermans heeft zich afgegeven met de NSB-burgemeester en rijdt bovendien herhaaldelijk door zijn advieswerk de NKV in de wielen. De Groot uit Bergen op Zoom is weliswaar 'goed' geweest, maar die is weer 'te Belgisch'. En vernieuwing of niet, ook veel oud zeer van vóór de oorlog is niet verdwenen. Dr. Van der Elst, waarvan blijkbaar niemand beseft hoeveel hij gedaan heeft om gevorderde klokken te redden, is nog steeds persona non grata omdat hij in de jaren dertig lid was van de Nederlandse Klokken- en Orgelraad, de NKO, waarmee de NKV voortdurend overhoop lag.10 Tenslotte besluit men in het voorlopig bestuur Bep Bijtelaar als bibliothecaresse en Van Balkom en D. van Wilgenburg als lid op te nemen.

Minder problemen roept de samenstelling van een nieuwe Adviescommissie op. Die zal moeten bestaan uit dr. Casparie, de bouwkundige ir K. Bouman en de beiaardiers H. Teygeler, A. van Balkom en H. Pijlman. Het ministerie in Den Haag zit echter ook niet stil en stelt begint 1946 een 'Rijkscommissie van advies voor oude en nieuwe Luid- en slagklokken en klokkenspelen' in.11 Onmiddellijk rijst het schrikbeeld op van een commissie die alleen oog zal hebben voor het conserveren van oude klokken, die hooguit gelast zullen mogen worden als ze zijn gebarsten en beslist niet zullen mogen worden bijgestemd. Zullen de idealen van de NKV wel voldoende gewicht in de schaal leggen? Die zorg blijkt achteraf ongegrond: grote conflicten als destijds met de Klokken- en Orgelraad hebben zich niet voorgedaan.

Werk is er genoeg. In december 1945 heeft Petit & Fritsen volgens de krant al voor meer dan een miljoen aan orders en Van Bergen schrijft in februari 1946: "Wij verheugen ons thans met vele en mooie opdrachten vereerd te zijn". Maar er zijn meer bedrijven die zich op de markt hebben gestort. Bij de firma J. Zimmer worden niet alleen een aantal gescheurde klokken gelast, maar vanaf 1947 heel wat fraaie luidklokken gegoten. Onder de kop 'Er worden in Amsterdam weer klokken gegoten', meldt de krant, kennelijk toch niet zo goed thuis in de muziekhistorie: "De klokken van de gebroeders Sweelinck, meesterklokkenmakers uit een een gouden tijdperk in de Nederlandse historie, hadden een vermaardheid in geheel Europa. Met recht kon Amsterdam trots zijn op hun bedrijf. Thans is dit oude ambacht, het gieten van klokken, tot nieuw leven gekomen. De firma Zimmer, die sedert 1830 klokken vervaardigde, heeft zijn oude werk hervat. Hoewel het bedrijf momenteel een machinefabriek is, legt men zich nu wederom toe op het gieten van klokken om mede te voorzien in het gebrek, dat in dit opzicht heerst". En Trouw weet te melden: "De Rotterdamse Droogdok Maatschappij ontwierp een systeem om (…) gebarsten of in stukken gevallen klokken weer 'luidklaar' te maken. (…) De klokken worden gewikkeld in asbest 'matrassen', gevuld met glaswol en overtrokken met een stalen mantel. De klok wordt vervolgens in een speciaal geconstrueerden houten draaistoel gehangen, waarin zij naar alle kanten gewenteld kan worden, daar men steeds moet zorgen, dat de lasplaats boven is. Op de plaats van de scheur is de isolatie afneembaar en voor het lassen wordt de scheur in v-vorm gebeiteld. Daarna wordt de klok van binnen met gasbranders verhit tot een gelijkmatig verdeelde temperatuur van 400 graden Celcius. In asbestpakken geklede arbeiders lassen vervolgens de scheur". De journalist spreekt zijn waardering uit voor de RDM, want "hoewel zij overladen is met werk, heeft zij het belang van deze restauratie ingezien en tijd gevonden om dit tijdrovende procédé te ontwerpen en uit te voeren".12 Bij de Gebrs. Van Bergen in Midwolda en op kleine schaal in Zaltbommel wordt eveneens gegoten; in Utrecht experimenteert men bij de firma Demka met stalen klokken.
Daarnaast zijn er bedrijven, die zich bezighouden met de installatie van luidklokken en beiaarden. Allereerst natuurlijk de vermaarde firma J.H. Addicks & Zoon, die sedert 1914 bijna alle Nederlandse beiaarden had ingericht, maar vlak na de oorlog kampt met personeelsgebrek. Dan de firma Elderhorst & Zn. uit Zoeterwoude en de firma Jongerius uit Amersfoort, die zich vooral richt op R.K. kerken en zijn klokken betrekt bij Van Bergen.13
De 'Nederlandse Fabriek van Torenuurwerken c.v. B. Eijsbouts'te Asten wil echter meer dan alleen maar installeren. Een op 17 juli 1947 aan de pers gericht schrijven luidt: "Wij hebben de eer, uw verslaggever uit te nodigen, aanwezig te zijn bij de eerste gieting van klokken in de bronsgieterij van de N.V. Lips te Drunen (bij 's-Bosch), in samenwerking Eijsbouts-Lips, op Dinsdag 22 juli a.s." In een bijgevoegd communiqué wordt vermeld hoeveel uurwerken, klokken met luidinrichting en klokkenspelen werden geleverd of gerestaureerd "waarbij alles, behalve de klokken, uit eigen bedrijf kwam". Maar "dank zij de diepgaande studie van de tegenwoordige directeur de heer B. Eijsbouts op het gebied van de klokken (wordt) juist bij zijn 75-jarig bestaan (…) de door de beide vroegere firmanten steeds zo vurig begeerde nieuwe tak van bedrijf daaraan toegevoegd in de vorm van een klokkengieterij". En voorts: "Voorlopig worden de klokken bij N.V. Lips te Drunen gevormd en gegoten en bij Eijsbouts C.V. in Asten gestemd. Het ligt in de bedoeling zo spoedig mogelijk alles in Drunen te combineren".14 De samenwerking, die achteraf zo vruchtbaar bleek, heeft geduurd tot 1953.

Vergeleken met het elan dat het bedrijfsleven toont, lijkt de activiteit van het voorlopige NKV-bestuur maar gering. Er gaat ook van alles mis. Op de terugreis na de eerste vergadering kost een ongelukje Bep Bijtelaar bijna een vinger en Teygeler loopt een zware ziekte op, die hem de hele maand december aan zijn bed gekluisterd houdt. Van februari tot mei ligt Gorter ziek bij zijn ouders thuis in Apeldoorn en is dus vrijwel uitgeschakeld.
Toch wordt er wel degelijk heel wat werk verzet. Bijna alles moet schriftelijk worden afgehandeld, want vrijwel niemand heeft telefoon. Binnen tien maanden komen ongeveer driehonderd stukken binnen en gaat een kleine vierhonderd stuks post de deur uit. Het advieswerk komt snel op gang. Barneveld, Goes, Breda, Hoorn, Sneek, Winschoten, Apeldoorn, Zutphen, Veere en Meppel vragen en krijgen adviezen, al dan niet na een onderzoek ter plaatse. Gemakkelijk gaat het allemaal niet: in de ene plaats ligt een monumentencommissie dwars, in een andere vraagt men advies aan de NKV èn de NKO, een gieter knoeit met klepels of kan geen behoorlijk klavier bouwen, herhaaldelijk komt iemand bij een afspraak niet opdagen omdat hij onderweg is gestrand.
De gewone leden merken van dit alles echter maar weinig. Maar … er zijn plannen om in de zomer van 1946 een groot 'Nederlands Beiaardfeest' te houden. Het initiatief komt van G. van Ravenzwaaij, hoofd afdeling muziek van een instelling met de ongelofelijke naam: Stichting 'Het Nationaal Instituut' Centrale organisatie tot verdieping van het nationaal bewustzijn en tot versterking van de nationale saamhorigheid.14 De NKV verleent graag zijn medewerking. Als locatie wordt de beiaard van de St. Plechelmus in Oldenzaal gekozen, waar de Gillett & Johnston-beiaard ongeschonden door de oorlog is gekomen. Contacten worden gelegd, vergaderingen gehouden, uiteraard wordt er weer veel gecorrespondeerd, Staf Nees wordt uitgenodigd, in de gemeente Oldenzaal is een comité hard aan het werk, maar als het bijna zover is moet de hele zaak worden afgeblazen. "De huidige omstandigheden vormden een zodanige belemmering, dat het onmogelijk is gebleken het programma op te zetten in de geest, zoals wij die hadden voorgesteld", schrijft een teleurgestelde Van Ravenzwaaij op 26 juni, vier dagen nadat op de algemene ledenvergadering het feest is aangekondigd.

Voor die bijeenkomst, ruim een jaar na de bevrijding en de eerste Algemene Ledenvergadering sedert 1942, ontvangen de vijfenzestig leden een gedrukte uitnodiging. De verwachtingen zijn hoog gespannen, maar na afloop gaan velen ontgoocheld naar huis. "De vergadering heeft ons niet gebracht, wat wij ervan hebben verwacht, vooral waar het betreft de eerste vergadering na de bevrijding, een vergadering, die dus moest staan in het teken van vernieuwing en wederopbouw. (Vernieuwing, het klinkt bijna als een hoon)", schrijft C. Roelofs. En terwijl de ene briefschrijver de slappe leiding van de voorzitter hekelt, klaagt de ander over 'voorzittersdictatuur'. Met name de chaotisch verlopen stemming over een nieuw bestuur ondervindt veel kritiek. "Er moet in de NKV een werkelijke democratische geest gaan heerschen" aldus W. Créman, die zich ook verzet tegen het plan om actie te gaan ondernemen op het gebied van de beiaardierssalarissen: "En mag ik U er aan herinneren, dat de NKV een organisatie ter bevordering van de beoefening van en belangstelling voor de beiaardkunst is. De NKV is beslist geen vakvereniging van beiaardiers al zijn meerderen van hen lid van genoemde organisatie, louter omdat zij sympatiseren met het doel en streven van de NKV". Hoe noodzakelijk hij verbeteringen ook vindt, zoiets moet aan de beiaardiers worden overgelaten, eventueel in een apart te vormen vakgroep.

Van 'eendrachtig op de ingeslagen weg voortgaan' kan dus moeilijk gesproken worden. toch probeert het bestuur 16 zoveel mogelijk aan de wensen en bezwaren van de leden tegemoet te komen, ook al verschillen die nog zoveel van mening. Er wordt een onderzoek ingesteld naar de salarissen van de beiaardiers17 en naar de wensen omtrent de ligging van het pedaal ten opzichte van het manuaal in het beiaardklavier, maar steeds komen er te weinig antwoorden binnen om iets mee te beginnen. Er worden weer concerten georganiseerd: de beiaardiers werken pro deo mee. Er wordt weer beiaardmuziek uitgegeven18. Internationale contacten komen weer op gang: Staf Nees correspondeert al sinds augustus '45 met Gorter; het bevrijdingsconcert op de Dom in Utrecht in 1946 wordt gegeven door een heuse Canadees: Percival Price. Hij krijgt die avond een ovatie en wordt bestormd om een handtekening. Na zijn terugkeer in Ann Arbor stuurt hij dertig exemplaren op van zijn 'Victory Rhapsodies for carillon' bestemd voor zijn Nederlandse collega's. Jan Ploeger uit Zuid-Afrika schrijft in 'Die Volkstem' een artikel over de Nederlandse carillons.

Even lijkt er sprake van echte 'vernieuwing': F. Timmermans, het enig overgebleven lid van de NKO, stelt voor samen te werken met de NKV. Maar op een bijeenkomst ten huize van dr. Casparie blijkt, dat er nog teveel oud zeer is. "Helaas (is) de sympathie voor de persoon van den heer Timmermans bij sommige onzer bestuursleden te gering dan dat voorlopig eenig nader contact vruchtbaar zou kunnen zijn", staat te lezen in de eerste aflevering van 'Mededeelingen', dan in januari 1947 in gifgroene kleur verschijnt.19
Een groot probleem blijft het vinden van een opvolger voor de voorzitter. Zelf wil hij wel aftreden. Iedereen is overtuigd van zijn grote verdiensten in het verleden, maar het valt hem steeds moeilijker goed te functioneren. Zou Wilbrenninck genoeg tijd kunnen vrijmaken? Zou Van Ravenzwaaij iets voor het voorzitterschap voelen? Het is in ieder geval gewenst, dat het een niet-beiaardier is, om, aldus Van Balkom: "zuiver boven de partijen te staan".
De kwestie wordt actueel door het overlijden van dr. Casparie op 27 december 1948. Dan duurt het nog tot februari 1949 voordat op een Algemene Ledenvergadering - de eerste sedert 1946! - dr. W. van der Elst gekozen wordt tot zijn opvolger.20

Van al deze perikelen merkt de gewone Nederlander niets. Die wil zo snel mogelijk weer het vertrouwde geluid van klokken uit de toren horen. Wat is de vreugde al groot als een enkele luidklok terugkeert! En waar men zeker weet, dat dat nimmer het geval zal zijn worden meteen plannen gesmeed voor vervanging van het verloren gegane erfgoed. Een nieuwe klok, ja, een nieuwe beiaard wordt in veel plaatsen een symbool voor de veerkracht van de burgerij, een symbool van samenwerking, vernieuwing en wederopbouw. En in het verarmde, verwoeste, deels uitgehongerde Nederland slaat men de handen ineen om, wat eens van hen allen was, te herstellen.
In Almelo en Winschoten besluiten de kerkbesturen direct na de bevrijding de geschonden beiaard weer aan te vullen of een nieuw instrument aan te schaffen. In Zutphen krijgt het gemeentebestuur op de eerste Koninginnedag na de bevrijding - 31 augustus 1945 - duizend gulden aangeboden. Dat bedrag wordt meteen bestemd voor een klokkenfonds. Een comité met de voor deze tijd kenmerkende naam 'Beiaard door Burgerzin' brengt de rest van het benodigde bedrag binnen. In Doesburg wordt door de bevolking nog voor het eind van het jaar al ƒ 20.000,- bijeengebracht om kerk en toren, vanzelfsprekend mèt beiaard, te herstellen. Voor de Middelburgers staat het vast, dat de Lange Jan niet alleen weer herbouwd zal worden, maar ook weer een volwaardigde beiaard moet krijgen.

Maar ook in plaatsen, waar men nooit een beiaard heeft gekend, worden plannen gesmeed. Door het hele land worden initiatieven ontwikkeld om een monument ter herinnering aan de oorlog op te richten. Zou dat niet kunnen, ja moeten gebeuren in de vorm van een beiaard? Zo gebeurt dat in Meppel, waar dan ook op 13 april 1949, vier jaar na de intocht van de Canadezen, een nieuw beiaard kan worden ingespeeld. Typerend is ook wat zich in Vlaardingen afspeelt.
Als in mei 1945 een comité voor een oorlogsmonument wordt opgericht breekt de gemeente-archivaris M. Sisal een lans voor een carillon. "In stede van een dood monument", meent hij, zal dat "een minstens even goede herinnering zijn aan de achter ons liggende vreeselijke jaren". In een artikel in de De Luistervink schrijft hij: "Wat zou de feeststemming van de verlopen Meidagen er niet bij gewonnen hebben wanneer het klokkenspel zijn klanken over de stad had kunnen strooien en de bekende vaderlandse liederen had kunnen laten horen!" Niet iedereen is enthousiast over dat idee. Er verschijnen allerlei ingezonden stukken pro en contra, zelfs is er iemand, die een zwembad als oorlogsmonument wil. In november 1948 schrijft hij Gorter hoe het verder is gegaan: "Genoemd comité ging intusschen verder en kan gerust zijn; er kwam een kleine twintig mille binnen en binnen afzienbare tijd zal het monument er staan, maar … ook zal er met een jaar een carillon zijn. Want in stilte heeft de burgemeester, gedachtig aan of geïnspireerd door het Rotterdamsche carillon, toen met afgevaardigden van verschillende vereenigingen, het plan voor het carillon beraamd en dit medegedeeld na zijn toespraak op de laatste koninginnedag van 31 augs.21 Het moment was goed gekozen en de animo groot, zoodat in no time een flink bedrag bijeen was, waarbij de Gemeente het ontbrekende heeft gedaan." Op 7 augustus 1950 wordt deze beiaard door Koningin Juliana in gebruik gesteld.

Slechts vijf jaar zijn er verlopen sedert de bevrijding. Behalve de beiaarden waarvan de klokken zijn teruggevonden en die, meestal uitgebreid, weer geïnstalleerd zijn, zijn er veertien nieuwe bijgekomen: negen daarvan vervangen verloren gegane instrumenten, in vijf plaatsen klinkt de beiaard voor het eerst.22
Waaraan is dit opmerkelijk resultaat te danken? Wie de artikelen in kranten en tijdschriften uit deze tijd leest, proef daaruit, dat de beiaard niet uitsluitend wordt gezien als het hierboven al genoemde symbool voor de wederopbouw. Neen, men wordt steeds weer getroffen door het diepe besef, dat de beiaard onverbrekelijk hoort bij het beeld van de Nederlandse steden. Dat spreekt ook uit de publicatie van dichters en schrijvers als Anne H. Mulder, Jan Engelman, Clare Lennart en Bertus Aafjes. Dat besef vinden we ook bij architecten, die meer en meer hun ontwerpen voor een stadhuis voorzien van een beiaardtoren.23 En de burgerij, van hoog tot laag, heeft op allerlei manieren het geld bijeengebracht voor hùn beiaard.22

Hoeveel heeft nu de Nederlandse Klokkenspel-Vereniging bijgedragen aan het herstel van de beiaardcultuur in die eerste na-oorlogse jaren? Evenmin als vóór de oorlog is het de NKV gelukt brede lagen van de bevolking aan zich te binden. Als we alleen letten op het handjevol leden, op hun onderlinge ruzies, dan lijkt die bijdrage niet groot te kunnen zijn. Maar als we ons verdiepen in de enorme hoeveelheid werk, die voornamelijk door enkele leden van het bestuur is verzet, dan blijkt dat er sprake is van een grote invloed achter de schermen. Vrijwel geen beiaard is tot stand gekomen, zonder dat de NKV daarbij betrokken is. Daarom verdienen deze NKV-bestuurders met recht een plaats in de historie.
1. Zie hiervoor: Boogert, L., 'Een jubileum dat niet werd gevierd. De NKV in oorlogstijd', in: Klok en Klepel nr. 50 (juni 1993), p. 3 e.v.
2. Douwe Simon Gorter (1917-1985) was in 1942 in het bestuur gekozen en fungeerde als 2de secretaris. I.t.t. wat ik schreef in Klok en Klepel nr. 50 p. 11, had hij reeds op 15 nov. '44 Amsterdam overhaast verlaten en dook onder in de Wieringermeer. Een map met alle muziekuitgaven van de NKV had hij in bewaring gegeven aan zijn broer. Die werd op 8 maart '45 gefusilleerd en de bewuste map is nimmer teruggevonden. Tenzij anders vermeld, zijn alle citaten in dit artikel ontleend aan de briefwisseling in Oud Archief Ordner II en III.
3. Geïnterneerd werden de leden J. Meyll (bestuurslid) en G. Vermeulen uit Nijkerk en dr. G. Labouchère uit Utrecht, die lid van de NSB waren. F. Timmermans is enige tijd geschorst geweest, maar in ere hersteld. Voor B. de Bruin uit Enschede, die in 1945 al was overleden, en voor J. Vermaak: zie Klok en Klepel nr. 50, juni 1993, p. 7 e.v. Voor Meyll: zie ook Programma zomeravondbespelingen Nijkerk 1992, p. 14.
4. Kuile, E.H. ter, De torens van Nederland, Heemschutserie deel 7, Amsterdam 1941. Timmermans, F., Luidklokken en beiaarden in Nederland, Heemschutserie deel 33, Amsterdam 1944.
5. Teygeler volgde Meyll zowel in Barneveld als in Nijkerk op.
6. Lambert, J., 'Wie met klokken schiet …'.
7. Janzen, J.W., 'Overzicht klokkenvordering'.
8. De klokken zingen, p. 25.
9. De omweg is nodig omdat de spoorbruggen bij Zaltbommel en Hedel in het laatste oorlogsjaar zijn opgeblazen.
10. De tegenstellingen tussen NKV en NKO worden uitgebreid besproken in A. Lehr, Van Paardebel tot Speelklok. Van der Elst was sinds 1925 lid van de NKO en sedert 1927 lid van het NKV-bestuur als opvolger van M. Brandts Buys. Toen de NKV in 1931 ook adviezen ging geven vond hij, dat hij, om vermenging van belangen te voorkomen, zijn zetel in het hoofdbestuur moest opgeven, maar hij bleef wel lid van de vereniging. In 1936 trad hij uit de NKO.
11. Deze cie. bestond uit prof. A. Smijers (voorz.), frater Getulius (J. Arts), dr. W. van der Elst, prof. L.O. Wenckebach, dr. J. Casparie en F. Timmermans.
12. Oud Archief, Dossier VII, Map B, courantenknipsels.
13. Al deze bedrijven adverteren in: Nederlandse Klokkenspelvereniging. Mededelingen over de handelingen der vereniging van januari 1947 tot october 1949.
14. Het kantoor zal gevestigd blijven in Asten, waar ook de kleinere klokken beneden 400 kg worden gegoten.
15. G. van Ravenzwaaij was werkzaam als muziekjournalist/publicist. Bekend is de door hem samengestelde bundel 'Com nu met sang' (1942, 2de druk 1949). De liederen werden geharmoniseerd door een keur van de toenmalige Nederlandse musici, o.a.: Hendrik Andriessen, Willem Andriessen, Henk Badings, Andries de Braal, Hans Brandts Buys, G. von Brucken Fock, Oscar van Hemel, Anton van der Horst, Simon C. Jansen, Cor Kee, Piet van der Kerkhoff, Piet Ketting, Albert de Klerk, Jan Koetsier, Adr. Kousemaker, Antoon Krelage, Willem Landré, Felix de Nobel, dr. H. Oussoren, Rutger Schoute, Adr. Schuurman, Frits Schuurman, George Stam, Ary Verhaal en Paul Chr. van Westering.
16. Het bestuur bestond sedert 1946 uit dr. J. Casparie, D. Gorter, H. Teygeler, B. Bijtelaar, A. van Balkom, D. van Wilgenburg en J. Wilbrenninck, directeur van de V.V.V. in Utrecht.
17. Die variëren van ongeveer ƒ 2,50 tot ƒ 25,- per uur. Een opname voor een radiouitzending wordt gehonoreerd met ƒ 40,-, wat geldt als een zeer hoog bedrag. Ter vergelijking: voor zijn muzieklessen vroeg Teygeler ƒ 2,50 per uur.
18. In 1947 Preludium voor beiaard van Renaat Vansteenweege, in 1949 Andante Cantabile van A.J. de Groot. Aan een uitgaven van de Toccata Jubilante van Jac. Bonset is jaren gewerkt. Bonset is de partituur kwijt, maar hij schrijft in 1947: "…de heer Créman die het stuk geregeld speelde is een wondermens! Hij toch heeft het stuk na circa 12 jaar op papier gebracht en nu is't in mijn bezit." Créman zelf (die blind was) schrijft, dat hij het stuk uit zijn braille-exemplaar in normaal muziekschrift heeft laten overschrijven: "Dat was een heel werk, eerst op mijn dictaat in potlood alten schrijven en daarna in inkt laten copiëren." De proefdruk was echter zo slecht, dat het werk pas in 1954 verscheen: opgedragen aan Créman!
19. L. Meilink situeert deze bijeenkomst in 1944 (F. Timmermans, p. 60). Toen was de NKV echter opgeheven. Zowel volgens het jaarverslag als volgens de correspondentie van Teygeler en Van Balkom had deze bespreking plaats in het najaar van 1946.
20. Het NKV-bestuur is dan als volgt samengesteld: W. van der Elst, voorzitter; D. Gorter, secretaris; H. Warnaars, 2de secretaris; H. Teygeler, penningmeester; B. Bijtelaar, bibliothecaresse; A. van Balkom en J Wilbrenninck, leden.
21. Koninginnedag, de verjaardag van Koningin Wilhelmina, viel op 31 augustus. Op 4 september 1948 trad Wilhelmina af ten gunste van haar dochter Juliana.
22. Opgave gebaseerd op R. de Waard 'Carillon Art' p. 14, in: 45 Years of Dutch Carillons. Hierbij zijn niet meegerekend de beiaarden van de klokkengieters Van Bergen (Heiligerlee, 1947) en Eijsbouts (Reizende beiaard, 1949). Zie ook de opgave van Rinus de Jong (Klok en Klepel nr. 2, dec. 1961, p. 22 e.v.).
23. Enkele ontwerpen dateren al van vóór de oorlog, sommige zijn pas daarna uitgevoerd. Dudok: Hilversum (1927), Blaauw: Hoogeveen (1939); Roosenburg: Vlissingen (1946); Berghoef: Hengelo (1946); Taen & Nix: Cuijk (1953); Hansen: Heusden (1956); Velsen (1956); Valk: Boxmeer (1959); Granpré Molière: Oosterbeek (1961); Van Buytenen: Rijswijk (1964); Heerhugowaard (1965); Van der Laan e.a.: Eindhoven (1966); Wegener Sleeswijk: Bussum (1974).
De prijsvraag voor een stadhuis in Den Haag (1933) leverde tenminste drie ontwerpen op met een beiaardtoren, namelijk van Dudok, Roosenburg en Luthmann. Het laatste werd na de oorlog uitgevoerd, overigens zonder de representatieve vleugel met toren. In 1991 telde Nederland 36 raadhuisbeiaarden. In 66 gemeenten bezat een gemeentehuis een automatisch spel van minimaal 18 klokken.
24. In 'De folklore voorbij' (Klok en Klepel nr. 53, dec. 1994) onderschat H. Groen mijns inziens de gevoelswaarde die het klokkenspel in Nederland heeft. Zijn uitspraak, dat "in bijzondere omstandigheden" een beiaardier de sfeer en de stemming onder bevolking kan beïnvloeden wordt waarschijnlijk ingegeven door het feit dat hij te weinig onderscheid maakt tussen de waardering die de beiaard tijdens de duizenden marktbespelingen geniet van brede lagen van de bevolking en de appreciatie van de - door een kleine groep belangstellenden beluisterde - speciale beiaardconcerten. Volgens Maassen, in 45 Years of Dutch Carillons, is de verhouding van het aantal concerten tot het aantal bespelingen 1 op 23,4!
Dat de Valerius-liederen pas door de bezettingstijd een associatie opriepen met de beiaard is evenmin juist. Mede door het onderwijs in de Vaderlandse Geschiedenis waren ze al ver voor de oorlog populair. Juist en alleen daardoor werden ze door de bevolking herkend als 'vrijheidsliederen'.