1918-1983: DE NKV 65 JAAR  Terug

"Opgericht 20 juni 1918", staat met gepaste trots op iedere omslag van Klok en Klepel boven het vignet van de "Nederlandsche Klokkenspel Vereeniging". Een gedetailleerde geschiedenis van de NKV is nog in bewerking, maar de vijfenzestigjarige verdient nu toch al wel een kleine terugblik.1


Loek Boogert ____________________________________________________________
De renaissance van de beiaard, onmiskenbaar begonnen in Mechelen, moet gezien worden in het wijdere verband van de bewustwording en het emancipatiestreven van Vlaanderen in de tweede helft van de negentiende eeuw. Daarbij richtte men zich meer en meer op Noord-Nederland, waar langzamerhand ook het trauma van 1830 was verwerkt en vele kunstenaars en intellectuelen zich aangetrokken voelden tot een "Groot-Nederlandse"gedachte. Sedert 1849 werd om de twee jaar een gemeenschappelijk taal- en letterkundig congres georganiseerd, beurtelings in Noord en Zuid. Plaatselijk ontstonden een soort rederijkerskamers, verenigingen die zich niet meer uitsluitend met literaire onderwerpen bezig hielden. Zo maakte Jef Denijn deel uit van de vriendenkring "De Eikel", waarin men naast dichters en schrijvers ook schilders en musici aantrof. Het voortdurende zoeken in deze kringen naar voortbrengselen van de echt eigen Nederlandse cultuur moest wel leiden tot herwaardering van de beiaard. Het was dan ook via de taal- en letterkundige congressen, dat de Noord-Nederlanders kennis maakten met het hernieuwde elan rond het klokkenspel. Het congres van 1906 stond in het teken van de beiaard: De Keyser hield een lezing, waarna de deelnemers een excursie maakten naar Mechelen. Hier had Jef Denijn in de voorafgaande veertien jaar een groeiende kring bewonderaard gevormd. Voor de Nederlanders werd zijn concert een openbaring. Enthousiaste commentaren verschenen in de Nederlandse pers, steeds meer beiaardiers uit het noorden bezochten Mechelen. Aan de internationale beiaardwedsrijd in 1910 namen zes Nederlanders deel, Joh. de Zwaan maakte deel uit van de jury. Dat toen al enkele geestdriftige klokkenliefhebbers met de gedachte rondliepen, dat er een vereniging moest worden opgericht wekt nauwelijks verbazing. De Eerste Wereldoorlog verhinderde echter de uitvoering van deze plannen.

Onder de circa 100.000 Belgen , die gedurende de oorlog een onderdak hadden gevonden in Nederland bevond zich ook de vermaarde Emiel Hullebroeck, onvermoeibaar voorvechter van de Nederlandse cultuur en - dus ook - de beiaard. Van zijn hand verscheen in het weekblad Vrij België een paginavullend artikel waarin hij aankondigde dat "… een klokkenspel-vereniging (zal) worden opgericht, die, aanvankelijk zich tot Holland bepalende, na den oorlog wellicht haar werkkring kan uitbreiden over de Nederlandsch sprekende gewesten, welke thans tot België en Frankrijk behooren."2 De daarna genoemde doelstellingen van de op te richten vereniging tonen al een verrassende overeenkomst met die van de huidige NKV. Hullebroeck vervolgt dan met: "Het voorlopig bestuur der vereeniging zal bestaan uit de Hollandsche baanbrekers de heeren Mr. A. Loosjes, Joh. W. Meijll en P.A. van Westrheene, alsmede uit ondergeteekende en, zoo mogelijk, nog twee Vlamingen, waaronder een bouwkundige." Inderdaad kwam in 1918 in Arnhem - waar een bloeiende klokkenspelvereniging ontstaan was - deze "Algemeene Klokkenspel-Vereeniging" tot stand en de "afdeeling Nederland" werd bij Koninklijk Besluit goedgekeurd. De "afdeeling Zuid-Nederland", waarvan het bestuur behalve uit Hullebroeck bestond uit de componist Jos. de Klerk en de architect Huib Hoste, kon in oorlogstijd en onmiddellijk na de wapenstilstand nog niet veel beginnen.

Toen rustiger tijden waren aangebroken en Hullebroeck op reis was naar Zuid-Afrika, onstond ook in de kring van regelmatige bezoekers van de Mechelse avondconcerten de gedachte een vereniging van beiaardvrienden op te richten. Onkundig als ze waren van wat in 1918 in Nederland gebeurd was, richtten ze een rondzendbrief aan alle Belgische beiaardiers. Na zijn terugkomst uit Zuid-Afrika bleek Hullebroeck zeer verrast, maar hij besloot zijn medewerking te verlenen en richtte zich via de pers tot het publiek.3 De vereniging "Onze Beiaarden, Nos Carillons" kwam aldus tot stand, evenals de "Algemeene Klokkenspel-Vereniging" gebaseerd op plaatselijke afdelingen. Van een afdeling Zuid-Nederland van de "Algemeene" kwam zodoende niets meer terecht.

Op 13 juni 1927 aanvaardde men in het Noorden de consequenties: bij statutenwijziging werd de naam veranderd in "Nederlandsche Klokkenspelvereeniging". Inmiddels ontvingen de leden een eigen orgaan: Onze Torenmuziek, dat sedert 1930 als jaarboekje verscheen. Vanaf aflevering 11 werd de naam veranderd in De Beiaard. Voor de in 1934 uitgegeven bundel Vijf composities voor den beiaard ontwierp en tekende de toenmalige secretaris P.T.A. Swillens het vignet, dat sedertdien bijna alle uitgaven de NKV siert.
Bladerend in die oude publicaties komt men interessante zaken tegen. De avondbespelingen in 's-Hertogenbosch waren een doorslaand succes: "… De belangstelling van het publiek steeg, naarmate de reeks der bespelingen vorderde; en na elk concert werden de bijvalsbetuigingen luider en hartelijker; en de speler werd na afloop van zijn spel aan den toren door dichte drommen van luisteraars gehuldigd." Maar ook: "… Op de allereerste plaats is volkomen stilte noodzakelijk. Meer nog dan welke andere muziek ook wordt klokkenmuziek, die van zoo groote hoogte tot ons komt, door de geringste geluiden ernstig gestoord. Het schuifelen van voeten over zand of grind is al voldoende om het effect te bederven."4

Niet alle beiaardiers waren zo gelukkig met de Mechelse speeltrant, wat leidde tot onderlinge tegenstellingen. In 's-Hertogenbosch betreurde men dat: "Wij hebben ook meermalen Nederlandsche beiaardiers uitgenoodigd, die niet de methoden van spelen volgden van onze Zuidelijke naburen, en die echte Hollanders gebleven zijn, en het carillon opvatten als een instrument voor meer gedragen liederen en gezangen. Helaas hebben zij niet aan onze uitnoodiging gevolg gegeven. Het plechtstatige Hollandsche lied, door Hollandsche kunstenaars voorgedragen en geharmoniseerd, maakt ongetwijfeld diepen indruk…".4

De tegenstelling blijkt ook uit het prospectus voor de eerste nationale beiaardwedstrijd in 1927: "Hoogstwaarschijnlijk zal deze wedstrijd op 29 Augustus worden gehouden te Utrecht (voor hen, die de voorkeur geven aan het Hollandsche pedaal of broekstelsel) en op 30 Augustus te 's-Hertogenbosch (voor hen, die geen bezwaar maken tegen het Mechelse pedaal of tuimelaarstelsel)."5
In de kring van de NKV-bestuursleden leefden echter ook gedachten tot verdere verbeteringen van het instrument. Hoe ver zij soms gingen in hun enthousiasme moge blijken uit het volgende: "Het transponeerend klavier is bijvoorbeeld reeds een vérstrekkend perspectief. Indien men door eene eenvoudige pedaalbeweging het klavier een halve toon hooger of lager kon stellen, dan zou men reeds in staat zijn elk werk in den oorspronkelijken toonaard te spelen, of dan zou de componist niet meer beperkt behoeven te zijn in het kiezen van den toonaard, waarin hij voor beiaard schrijven wilde. De aanwezigheid van een reserveklok is dan alleen noodig naar de diepte en naar de hoogte, de eerste een halve toon lager dan de grondtoon van het klavier, de tweede een halve toon hooger. Datzelfde pedaal laat in een werk toonaard-modulaties toe, geeft dus den componist meerdere vrijheid in de uiting van zijn muzikale gedachte. Dan het toetsenklavier, electrisch of pneumatisch, dat alle nuanceeringen weet te brengen, en waarvan het beginsel reeds door de heeren Van Westrheene en Th. Sweens werd aangegeven. Dat toetsenklavier zou al het overige overbodig kunnen maken."6

De hier genoemde Van Westrheene, van de oprichting van de vereniging tot zijn overlijden in 1929 secretaris, pleitte onvermoeid voor een klokkenspel van c tot c4 met verdubbeling van de kleine klokken, voor het aanbrengen van dempers op de grote klokken, maar ook voor het stemmen van de klokken door middel van electrolyse in plaats van door uitdraaien.7 In de jaren '30 krijgen de bestuurders gelukkig wat meer historisch besef en vernemen we steeds minder van dit soort, in onze ogen nogal wilde, ideeën.
Op de plannen tot reorganisatie van de beiaardwereld, die tijdens de bezetting werden gesmeed ten burele van het Departement van Kunsten hopen wij later nog eens terug te komen; de NKV had daar geen bemoeienis mee en ze werden achterhaald door de klokkenroof.
Na de Tweede Wereldoorlog keerde Onze Torenmuziek niet meer terug, maar werd vervangen door een contactblad onder de simpele naam Mededelingen. Hierin is de stormachtige periode van herstel en hernieuwde bloei op de voet te volgen. In 1959 verschijnt dan in brochurevorm weer voor het eerst een Orgaan van de Nederlandse Klokkenspel-Vereniging, vanaf nummer 3 (april 1964) onder de naam Klok en Klepel.
Van dit blad ligt nu aflevering 31 voor U. Ook over de ontwikkeling van de laatste twintig jaar levert deze periodiek interessante gegevens, maar die zullen de meeste lezers zelf kunnen nagaan, als ze al niet zelf er bij betrokken waren.8
1. In André Lehr, Van Paardebel tot Speelklok (Zaltbommel 1918, 2de druk), kan de geďnteresseerde lezer over verschillende hoofdstukken verspreid al veel gegevens vinden. Ook deze schrijver heeft dit werk uiteraard geraadpleegd.
2. Vrij België, nr 144 (24 mei 1918), pag. 2: "Beiaarden en beiaardiers".
3. Krantenknipsel "Onze beiaarden" (6 oktober 1921) in: Verzameling knipsels in de bibliotheek van de Kon. Beiaardschool te Mechelen onder nr. 9d nees-5.
4. Voorwoord programmaboekje 's-Hertogenbosch 1927.
5. Onze Torenmuziek 1927, pag. 3.
6. Dr. J. Casparie in: Onze Torenmuziek 1928, pag. 43.
7. Onze Torenmuziek 1928, pag. 44-45.
8. Het merendeel van de afleveringen van Klok en Klepel is nog verkrijgbaar bij het Bureau van de NKV.