DAMSTER SPEELTROMMEL GERESTAUREERD  Terug

Aan de speeltrommel die van 1911 tot 1959 deel uitmaakte van het automatisch spel van het carillon in Appingedam, is eerder aandacht besteed in Klok en Klepel nr. 86 (maart 2004). Daar is uit de doeken gedaan hoe dit speeltuig, dat door de fa. J.H. Addicks en Zoon te Amsterdam was gemaakt en al vele jaren spoorloos was, in 2003 weer boven water kwam en opgenomen werd in de collectie van het Klokkengieterijmuseum in Heiligerlee. Dankzij financiële bijdragen van een aantal sponsors, is deze speeltrommel inmiddels geheel gerestaureerd door de Klokken- en Kunstgieterij Reiderland. Simon Laudy leverde tevens een twaalftal nieuwe carillonklokken, waarmee de trommel nu een fraai, werkend én klinkend museumobject vormt. Op 23 maart 2007 is het officieel in gebruik gesteld door mevrouw T. Jonkman, burgemeester van de gemeente Scheemda, waar Heiligerlee (nog) onder valt. Tijdens de voorbereiding en de uitvoering van de restauratie kwamen verscheidene detailgegevens boven water die in dit artikel worden benoemd en besproken.


Adolph Rots ____________________________________________________________

Addicks
1

Johannes Hermanus Addicks (1819-1907) werd in 1819 in Arnhem geboren. Zijn opleiding als horlogemaker genoot hij van zijn vader Oltman Nicolaas Addicks (1791-1863). Timmeren (= houtbewerking) en smeden leerde hij bij de Arnhemse wagenmaker Van der Slooten. Na zijn militaire diensttijd werkte hij bij verschillende horlogemakers in 's-Hertogenbosch en Amsterdam. Hij trouwde met Magdalena Catharina Legel, dochter van een pelterijhouder en kon daardoor na enige tijd zijn intrek nemen in de 'pelterijbereiderij' aan het Lange Blekerspad en van daaruit werk voor andere firma's uitvoeren. Uit het huwelijk kwamen elf kinderen voort, waaronder drie jongens. Nadat hem in 1855 door wethouder Warnsinck aan Addicks de zorg voor de stadstorenklokken en -speelwerken was opgedragen, vestigde hij zich als fabrikant van torenuurwerken aan de O.Z. Voorburgwal in Amsterdam. In 1863 werd zijn 'Fabriek van Torenuurwerken, Carillons, Raderwerken enz.' definitief gevestigd op de Monnikenstraat nr. 4.

In die jaren was er veel werk voor torenuurwerkmakers. Mede door de komst van de spoorwegen groeide de behoefte aan een nauwkeuriger openbare tijdsaanduiding. Tot dan toe waren de meeste torenuurwerken slechts van uurwijzers voorzien en de toevoeging van minutenwijzers betekende een ingrijpende wijziging van het gangwerk. Addicks voorzag het ene na het andere Amsterdamse uurwerk van minutenwijzers. Ook plaatste hij geheel nieuwe uurwerken, o.a. op de Munttoren (1873), de Oudekerkstoren (1874) en het Rijksmuseum (1886). Zijn eerste speeltrommel maakte hij in 1880 voor Stockholm2. In 1898 werd door hem en zijn zoon Floris C. Addicks (1862-1916) het speelwerk van het Rijksmuseum aanzienlijk verbeterd door het toepassen van verschuifbare noten voor het versteek. In 1906 maakte Floris Addicks de speeltrommel van de Domtoren in Utrecht geschikt voor dit systeem en in 1911 plaatste hij een nieuwe speeltrommel met verschuifbare noten bij het door hem geleverde nieuwe Taylor-carillon van Appingedam. Baanbrekend in twee opzichten: de eerste moderne, correct gestemde beiaard met een nieuwe, verfijnde speeltrommel voor het automatisch spel.3

Tevens bedacht hij een vernuftige constructie om de Amsterdamse carillons in de nachtelijke uren het zwijgen op te leggen, iets waar de hoofdstedelijke hotellerie op had aangedrongen. Ook het verlichten van wijzerplaten en het elektrificeren van de opwinding van de uurwerkgewichten leverde veel werk op.

Een hoogtepunt was de levering en installatie van het Taylor-carillon in de Grote Toren van Zwolle in 1929/30, waaraan in 1931 een trommelspeelwerk werd toegevoegd.


Tot in de jaren zestig van de vorige eeuw werd het bedrijf geleid door de broers Floris en Henk Addicks. Het hield in 1969 op te bestaan, nadat het was overgenomen door Eijsbouts te Asten.

Een werklijst van de firma Addicks is (nog) niet beschikbaar. Een 11-tal uurwerken wordt genoemd in de bij lange na niet volledige lijst op www.torenuurwerk.nl/databank.


Aangetroffen situatie


Toen de Damster speeltrommel in 2003 werd teruggevonden, zag deze er door roestvorming weinig florissant uit. Toch waren de onderdelen, hoewel jarenlang blootgesteld aan weer en wind, over het algemeen nog in redelijke conditie. Het gietijzeren onderstel en de staanders voor de assen van het opwindgedeelte en het versnellingswerk naar de windvleugel waren in goede staat. De roestvorming was het sterkst onderaan de trommel waar zich het regenwater steeds had verzameld. Op het vlakke deel van het trommeloppervlak, links naast de sporen, was nog vaag een maatverdeling 1-120 waarneembaar. Er waren helaas geen noten meer aanwezig, maar nog wel één vastzetboutje met moer en de vier stopnokken.

Voor het regelen van de omloopsnelheid diende een windvleugel op verticale as met een centrifugaal-spreiding van de beide vleugels. Eén van de in staalplaat uitgevoerde vleugels ontbrak. Van één van de tussentandwielen waren twee gebroken spaken door middel van lassen gerepareerd. De versteekinrichting, bestaande uit een verdeelschijf, verdeeld in 8, 9 en 12, en het transportkrukje, was nog aanwezig.

Merkwaardig genoeg ontbraken bijna alle onderdelen van het opwindgedeelte. Wel aanwezig waren nog de touwtrommel (qua vormgeving mogelijk een seriematig industrieel product, voorzien van palnokken aan beide zijden), de gaten voor de tandwielassen en een drukrol onder het gat voor de eveneens ontbrekende opwindslinger. Deze incompleetheid zou kunnen worden verklaard door een latere elektrificatie van de opwindinrichting maar daarover is niets bekend uit de tijd dat de trommel nog in Appingedam dienst deed en er zijn ook geen sporen van aangetroffen.

Van de gietijzeren lichters ontbrak er één. De scharnierend bevestigde stootlijst dient tevens als versteeklat. Ondanks intensief speurwerk vielen er door de roestvorming geen gegevens over de oorspronkelijke hamerverdeling meer aan af te lezen. Mogelijk dat de (vierkante) slagplekken op de klokken in Appingedam daarover nog eens uitsluitsel kunnen geven.


Restauratie


De restauratie bestond voor een groot deel uit het ontroesten en schoon maken van alle onderdelen. Daartoe werd het gehele instrument gedemonteerd. De trommel zelf werd met een roterende staalborstel ontroest, andere delen werden gestraald. Verbogen delen werden hersteld. Verdwenen onderdelen werden nieuw gemaakt, met name de assen met rondsels en tandwielen van het opwindgedeelte. Het grootste tandwiel werd voorzien van een dubbele palling om hiermee via de op de hoofdas vrijlopende touwtrommel het gewicht op te kunnen hijsen. Het tandwiel met de gelaste spaken is vervangen door een kopie. Een nieuwe slinger, voorzien van een eikenhouten handvat, werd zodanig vormgegeven dat deze bij het insteken op de daarvoor aanwezige steunrol rust.

Een nieuwe, in messing gegoten, lichter werd toegevoegd. Voor de windvleugel werden twee nieuwe vleugelbladen aangebracht, waarvoor het ene overgebleven en sterk verroeste oorspronkelijke exemplaar model stond.


De daarvoor in aanmerking komende delen werden geverfd in een blauw/grijze kleur die zo goed mogelijk die van de nog aanwezige verfresten benaderde: RAL 7011 eisengrau. Alle onderdelen zijn onderzocht op aanwezigheid van merktekens; alleen de lichterbekken waren genummerd. Hoewel voor het versteken niet strikt noodzakelijk, zijn de maatnummers 1-120 opnieuw in witte tekens aangebracht.

Na montage in de grote zaal van het Klokkengieterijmuseum werd het in de speeltrommel op de as geplaatste balansgewicht zodanig uitgericht dat de trommel volkomen regelmatig kan draaien. Over twee katrollen werd een kabel met gewicht aan de touwtrommel verbonden. Met de ongewijzigde afstelling van de weer perfect functionerende windvleugel werd een regelmatige trommelomloop bereikt met een gewicht van ca. 180 kg.

Gezien de museale opstelling werd er van meet af aan vanuit gegaan dat de trommel werkend én klinkend moest kunnen worden gedemonstreerd. Twaalf voor dat doel nieuw gegoten klokken zijn aan houten balken in een frame boven de trommel opgehangen. De hamers (drie per klok) zijn met broekverbindingen aangesloten op de eerste 36 lichters van de trommel. Er werden nieuwe noten en bevestigingsbouten gemaakt, passend in de sporen van de trommel en bij de stand en de vormgeving van de lichterbekken.


Eindresultaat


Ondanks de robuuste makelij blijkt het om een hoogwaardig en uitstekend functionerend instrument te gaan. Het is een verademing om waar te nemen hoe geruisloos de trommel draait in vergelijking met de meeste in torens opgestelde exemplaren die met een elektromotor worden aangedreven. De carillonklokken klinken prachtig, maar stellen in de binnenopstelling het gehoor wel op de proef.

Addicks was de uitvinder van het systeem met de verschuifbare noten. De voordelen van dit systeem ten opzichte van het versteken met vaste noten zijn genoegzaam bekend. De Damster speeltrommel is waarschijnlijk de eerste geweest die voor dit systeem geheel nieuw werd ontworpen en gemaakt. Hierbij kon Addicks zijn voordeel doen met de in Amsterdam en Utrecht opgedane ervaringen en het systeem perfectioneren.

Tijdens het versteken is de speeltrommel aan de opwindtrommel gekoppeld. Daardoor wordt eventuele speling in de tandwieloverbrenging teniet gedaan. Dit, gecombineerd met de verdeelschijf in 8, 9 en 12 (achtste noten in x/4-maat of y/8-maat in een beperkt aantal tempi), maakt ritmisch zeer nauwkeurig versteken mogelijk, precies dat wat met de verschuifbare noten wordt beoogd.


De haakse stand van de korte lichterarm, die de vorm heeft van een zwanenhals, heeft een betrekkelijk korte verticale component van de bek(ken)beweging tot gevolg. Na het afvallen van de lichter van de noot komt de lichterbek weer vlak onder de noot in zijn uitgangspositie en is daardoor heel spoedig opnieuw te gebruiken. De vorm van de noten is hieraan aangepast: het nootlichaam is vrij plat en de gaffelbenen kort. De gaten in de sporen liggen zo dicht bij elkaar dat er toch altijd een gat ter bevestiging van de noot voorhanden is. Zeker met twee of drie hamers kan dit een snelle en langdurige toonrepetitie opleveren. Deze opstelling laat dan ook een langzamer draaien van de trommel toe dan tot dan toe mogelijk en gebruikelijk was, met als gevolg dat de speelduur van de melodieën aanzienlijk verlengd kon worden. Deze verbeteringen, die als de belangrijkste uitvinding van Addicks kunnen worden beschouwd, zijn nadien op verschillende trommels toegepast.4

De noten zijn aan de aan de trommelzijde enigszins hol van vorm waardoor ze bij bevestiging tegen de nagenoeg vlakke trommelwand steeds onder spanning staan. De kwaliteit van de bevestiging wordt hiermee sterk bevorderd. Tevens zijn de sporen over de breedte van de gaten extra verdiept om te voorkomen dat bouten met een schacht, waarvan het vlakke deel iets hoger is dan de dikte van de gaffelbenen van de noten, toch goed kunnen worden vastgezet.

Het Klokkengieterijmuseum heeft met deze Addicks-speeltrommel een object in huis dat model heeft gestaan voor een hele generatie 20ste-eeuwse speeltrommels. Op de website YouTube kan men via het zoekveld Addicks speeltrommel een indruk krijgen van het spelende object. Beiaardliefhebbers en bewonderaars van muziekautomaten mogen zich gelukkig prijzen dat dit instrument bewaard is gebleven en in zo voorbeeldige vorm gerestaureerd in Heiligerlee te pronk staat.

Noten:
1. Veel gegevens zijn ontleend aan het artikel 'Torenuurwerken in Amsterdam' van M.G. Niessen in 'Ons Amsterdam', 20ste jaargang no. 2, februari 1968.
2. Mededeling van Jacques Maassen.
3. Mr. A. Loosjes roemt in 'De torenmuziek in de Lage Landen' (pag. 69) de toegepaste zelfregulerende windvleugel.
4. Mededeling van Simon Laudy.